ECLI:NL:RBDHA:2021:16395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en rechtmatig verblijf van een Unieburger in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die stelt de Italiaanse nationaliteit te bezitten. Eiser is op 5 juli 2021 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat hij niet voldeed aan zijn vertrekplicht na beëindiging van zijn rechtmatig verblijf als Unieburger. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 12 juli 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser betwistte dat hij ondubbelzinnig afstand had gedaan van zijn recht op een advocaat tijdens het gehoor voor inbewaringstelling, maar de rechtbank oordeelde dat uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt dat hij dit recht niet wenste. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het risico op onttrekking aan toezicht, voldoende waren onderbouwd. Eiser had niet aangetoond dat hij een vaste woonplaats had of dat hij niet in staat was om terug te keren naar Italië. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een lichter middel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10772
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw J.L. Dubois. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1986] .
Het voortraject
2. Allereerst voert eiser aan dat hij niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op een advocaat tijdens het gehoor van inbewaringstelling. Verweerder is hier ten onrechte aan voorbij gegaan, vooral gelet op de staat waarin hij verkeerde en het feit dat hij niet coherent antwoord gaf tijdens het gehoor.
3. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van het gehoor voor inbewaringstelling van 5 juli 2021 op ambtseed is opgemaakt. Uit dit proces-verbaal blijkt duidelijk dat eiser heeft gezegd dat het niet nodig is dat een advocaat hem bijstaat bij het gehoor. In dit kader heeft eiser het volgende verklaard:
‘Ik vind het goed dat u een raadsman voor mij waarschuwt en dat deze mij op een later tijdstip komt bezoeken. U confronteert mij met het feit dat ik in eerder stadium ben bijgestaan door een advocaat genaamd Mevr. Mr. Temminck Tuinstra. Ik vind het goed dat u haar dan op de melding zet.’
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit voldoende dat eiser ondubbelzinnig heeft verklaard dat hij geen rechtsbijstand behoeft tijdens het gehoor voor inbewaringstelling. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat eiser incoherent verklaart, omdat hij op elke vraag een direct antwoord geeft. De beroepsgrond slaagt niet.
De bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3b, 3c en 3i en de lichte gronden onder 4a, 4c en 4d betwist.
7. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Aan eiser is op 25 augustus 2020 een beschikking uitgereikt inhoudende dat zijn rechtmatig verblijf als Unieburger vanaf 18 juni 2020 wordt beëindigd. Niet in geschil is dat hij Nederland binnen 28 dagen moest verlaten en dat hij niet aan deze verplichting heeft voldaan. Daarnaast heeft hij zich nergens gemeld en kan hij niet precies aangeven op welk adres hij verblijft en of de Nederlandse autoriteiten daarvan op de hoogte zijn. De enkele stelling dat het voor eiser door de coronacrisis niet mogelijk was om te voldoen aan zijn vertrekplicht volgt de rechtbank niet. Eiser heeft niet aangetoond dat het onmogelijk was voor hem om naar Italië terug te keren of dat hij een poging heeft gedaan om zijn vertrek mogelijk te maken. De twee genoemde gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat daarom de beroepsgronden die gericht zijn tegen de overige gronden van de maatregel van bewaring onbesproken.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft verblijfsrecht in Nederland als Unieburger en hij is werkzoekende in de zin van de EU richtlijn voor vrij verkeer en verblijf3. Hij heeft inmiddels zijn leven op orde gekregen en hij heeft een vast adres bij de [organisatie] in [plaats] . Daarnaast worden er op 21 juli 2021 en 12 augustus 2021 een aantal zaken ter zitting behandeld bij de civiele rechter en eiser heeft het recht om hierbij aanwezig te zijn. Verweerder stelt ten onrechte dat hij een gemachtigde voor hem zou kunnen laten optreden, aangezien dit niet wordt vergoed door de Raad voor Rechtsbijstand en hij zelf geen middelen heeft.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het geval van eiser niet heeft hoeven volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser heeft meermaals verklaard dat hij niet uit Nederland wil vertrekken. Zijn stelling dat het door de coronapandemie voor hem onmogelijk zou zijn (geweest) om terug te keren naar Italië volgt de rechtbank niet omdat eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Ook heeft eiser niet voldoende aangetoond dat hij een vaste verblijfsplaats in Nederland heeft. Hij verklaart namelijk zelf in het gehoor dat hij ergens anders verblijft dan waar hij ingeschreven staat, maar hij kan het precieze adres niet noemen. Daarnaast heeft eiser uiteraard het recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaken door de civiele rechter, maar dit maakt niet dat verweerder een lichter middel dan de inbewaringstelling had moeten opleggen. Verweerder geeft terecht ter zitting aan dat eiser een gemachtigde naar de zitting zou kunnen sturen of een verzoek zou kunnen indienen om de zitting op een andere manier bij te wonen of deze uit te stellen. Dat een gemachtigde hier geen vergoeding voor krijgt van de Raad voor Rechtsbijstand staat niet in de weg aan het recht van eiser om zich te laten vertegenwoordigen.
10. Tot slot oordeelt de rechtbank dat voor zover de beroepsgrond met betrekking tot het verblijfsrecht als werkzoekende EU burger is aangevoerd in het kader van het lichter middel, dit niet slaagt. Op 18 juni 2020 is het rechtmatig verblijf van eiser beëindigd en dit besluit staat inmiddels in rechte vast. Eiser heeft vervolgens niet voldaan aan zijn vertrekplicht en verweerder mocht dus mede op grond daarvan een maatregel van bewaring opleggen. In dit verband merkt de rechtbank overigens op dat het aan eiser is om een verzoek tot opheffing in te dienen en het onrechtmatig verblijf opnieuw te laten toetsen aan het Unierecht. Dit is ook bevestigd door een medewerker van het AVIM in het bericht aan gemachtigde van 11 juli 2021. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
3 Richtlijn 2004/38/eg van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
20 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.