ECLI:NL:RBDHA:2021:16391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL21.9791 en NL21.9796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling aangetroffen op boot op weg naar het Verenigd Koninkrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan over de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die op een boot werd aangetroffen op weg naar het Verenigd Koninkrijk, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit met inreisverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich illegaal wilde uitreizen en dat hij zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen had onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland, voldoende waren onderbouwd. Eiser betwistte deze gronden, maar de rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden de maatregel rechtvaardigden.

Eiser voerde aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht of een vertrektermijn van 28 dagen. De rechtbank oordeelde echter dat de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende waren meegewogen en dat er voldoende aanleiding was om aan te nemen dat eiser niet zelfstandig zou vertrekken. Daarom was het opleggen van een inreisverbod van twee jaar gerechtvaardigd. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9791 en NL21.9796
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Esen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2021 heeft verweerder aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser een terugkeerbesluit met een inreisverbod opgelegd.
Eiser heeft tegen alle besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder nummer NL21.9791 en het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL21.9796. Het beroep tegen de maatregel van bewaring geldt ook als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw A. Bisha. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
De bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2. Eiser betwist de zware gronden onder 3a en 3b die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser is aangetroffen in een boot die uit [plaats] was vertrokken en die op weg was naar het Verenigd Koningrijk. Die boot bevond zich nog in de Nederlandse territoriale wateren en dus nog op Nederlands grondgebied. Eiser was op dat moment bezig om illegaal uit te reizen naar het Verenigd Koningrijk en dat blijkt ook uit zijn eigen verklaringen. Er is vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over zogeheten inklimmers: mensen die in vrachtwagens klimmen om illegaal uit te reizen. De omstandigheden in de zaak van eiser zijn dusdanig vergelijkbaar dat die jurisprudentie hier ook van toepassing is. Volgens de ABRvS komt iemand Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnen en onttrekt zich aan het toezicht op vreemdelingen als hij/zij als doel heeft om Nederland illegaal uit te reizen.3 De zware gronden onder 3a en 3b zijn dus feitelijk juist en ook voldoende gemotiveerd in de maatregel. Deze twee gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
4. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, aangezien hij vanaf het moment van inbewaringstelling heeft verklaard mee te willen werken aan zijn terugkeer naar Albanië en zelf een vliegticket te kunnen regelen. Verweerder had eisers paspoort kunnen innemen en een meldplicht op kunnen leggen in plaats van hem in bewaring te stellen. Ook had verweerder kunnen volstaan met een terugkeerbesluit zonder inreisverbod met een vertrektermijn van 28 dagen in plaats van 0 dagen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende kenbaar zijn betrokken in de motivering van de maatregel. Het enkele feit dat eiser zegt zelfstandig te gaan vertrekken, betekent niet dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Verder heeft verweerder een vertrektermijn van 0 dagen mogen opleggen, omdat er voldoende aanleiding was om aan te nemen dat eiser niet zelfstandig zou vertrekken maar illegaal hier of in een ander Schengenland zou verblijven en zich aan het
1 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1911.
toezicht zou onttrekken.4 Omdat er dus een vertrektermijn van 0 dagen mocht worden opgelegd, moest er op grond van de wet ook een inreisverbod worden opgelegd van twee jaar.5 Verweerder heeft eisers persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij familie heeft in Frankrijk betrokken bij de motivering, maar dat betekent niet dat de belangenafweging in eisers voordeel had moeten uitvallen. Verweerder mocht dus een inreisverbod van twee jaar opleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
4 Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw.
5 Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
05 juli 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.