ECLI:NL:RBDHA:2021:16390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL21.9590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000 en actueel gevaar voor de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.J. Koolen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 juni 2021, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk en de verweerder vertegenwoordigd was door mr. E. Sweerts.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de eiser een actueel gevaar voor de openbare orde vormde, onder andere omdat hij zes maanden eerder een valse bommelding had gedaan. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van 'actueel gevaar' niet beperkt is tot het moment van de beslissing, maar ook een risico-inschatting voor de nabije toekomst omvat. De eiser voerde aan dat er geen actueel gevaar was, omdat zijn asielaanvraag nog in behandeling was en hij niet kon worden uitgezet. De rechtbank verwierp deze stelling, omdat de Staatssecretaris terecht had gesteld dat het gevaar ook in de toekomst relevant was.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de vraag of er lichter middelen beschikbaar waren dan inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet alleen naar de bewaringsgronden mocht verwijzen, maar ook specifiek moest motiveren waarom bewaring noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris aan deze verplichtingen had voldaan en dat de motivering van de maatregel niet onrechtmatig was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9590
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer H. Hazim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Actueel gevaar voor de openbare orde
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde.1
2. Voor een bewaringsmaatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw dient verweerder te motiveren dat, en waarom de persoonlijke gedragingen van de desbetreffende vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormen. Hierbij mag niet worden volstaan met een enkele verwijzing naar een veroordeling om dat gevaar te motiveren.2 De rechtbank is van oordeel dat in de maatregel
1. Zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.
2 Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4075) en 13 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1528).
voldoende is gemotiveerd waarom eiser een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormt. Verweerder heeft hierbij terecht betrokken dat eiser zes maanden geleden een bommelding heeft gedaan, dat hij meerdere soortgelijke antecedenten heeft en dat hij zelf in het gehoor voor inbewaringstelling van 6 juni 2021 heeft verklaard er alles aan te doen om niet terug te keren.
3. Eiser voert aan dat er geen sprake is van een
actueelgevaar voor de openbare orde, aangezien het gevaar zich alleen voordoet als eiser dreigt te worden uitgezet. Uit de motivering van de maatregel blijkt ook dat eiser alleen bommeldingen doet wanneer uitzetting concreet dreigt. Aangezien zijn asielaanvraag nog in behandeling is, is er dus geen sprake van een actueel gevaar. Eiser kan namelijk gedurende de asielprocedure niet uitgezet worden en heeft dus niet de neiging om een (valse) bommelding te doen.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder ter zitting terecht naar voren heeft gebracht dat het begrip ‘actueel’ niet zo beperkt moet worden uitgelegd dat het alleen maar gaat over het gevaar op het exacte moment zelf. Verweerder heeft terecht gesteld dat het ook gaat om een risico inschatting voor de (nabije) toekomst. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerprocedure tijdens strafrechtelijke detentie
5. Eiser voert onder verwijzing naar het arrest Gnandi aan dat er onterecht een terugkeerprocedure is gestart, omdat verweerder al tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser wist dat hij asiel wilde aanvragen. Ook stelt eiser dat de bewaring korter had moeten duren omdat verweerder dus al op de hoogte was van eisers wens om asiel aan te vragen en de asielprocedure al in gang had kunnen zetten tijdens de strafrechtelijke procedure.
6. De rechtbank stelt vast dat de asielaanvraag van eiser zich in het digitale dossier bevindt en dateert van 6 juni 2021. Dit is dan ook terecht door verweerder als het startpunt van de asielprocedure genomen. Dat de asielprocedure eerder had moeten worden opgestart, volgt de rechtbank dan ook niet. In het vertrekgesprek van 3 februari 2021 heeft eiser desgevraagd aangegeven een nieuwe asielprocedure te starten zodra zijn strafproces afgerond is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om te stellen dat verweerder de asielprocedure toen al had moeten opstarten.
7. Verder is van belang dat verweerder alleen een inspanningsverplichting3 heeft tijdens de periode vóór inbewaringstelling, wat geen garantie aan vreemdelingen biedt dat zij na strafrechtelijke detentie niet in vreemdelingenbewaring worden gesteld. Tijdens de strafrechtelijke detentie zijn er drie vertrekgesprekken met eiser gevoerd4 en verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan zijn inspanningsverplichting. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet had kunnen worden volstaan met een lichter middel, omdat de motivering is gericht op het uitzetten van eiser, terwijl zijn asielaanvraag nog in behandeling is. Daarnaast voert eiser
3 Paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
4 Op 2 februari 2021, 18 februari 2021 en 15 april 2021.
aan dat zijn medische omstandigheden niet voldoende zijn meegenomen in de motivering van de maatregel.
9. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en datgene wat de vreemdeling aanvoert in het kader van het lichter middel.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan bij de grondslag van artikel 59b, aanhef en onder a of b, van de Vw heeft de maateregel op grond van de d-grond niet als doel het verkrijgen van informatie ten behoeve van de asielprocedure. Dat de motivering van het lichter middel gericht is op uitzetting maakt dus niet dat de maatregel onrechtmatig is. Ook bij asielzoekers kan het doel van bewaring zijn de asielaanvraag snel te kunnen behandelen en bij afwijzing de uitzetting te realiseren.
11. Tijdens het gehoor voor inbewaringstelling heeft eiser het volgende gezegd:
‘A: Ik heb last van stress van de afgelopen 6 maanden. Ik wil graag even bijkomen zodat ik gesprekken kan hebben met de IND. Ook wil ik graag toegang hebben tot internet zodat ik informatie kan vergaren over de vrije pers in Rusland.’
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder hierin geen aanleiding heeft hoeven zien om op grond van eisers gezondheidstoestand een lichter middel toe te passen. Mede gelet op hetgeen eiser direct daarna heeft opgemerkt, is de enkele mededeling van eiser dat hij last heeft van stress daarvoor onvoldoende concreet. Verweerder heeft dus kunnen volstaan met de motivering zoals in de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
02 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.