Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak waarin een machtigingsverzoek tot verkoop van een woning, die behoort tot een nalatenschap, werd ingediend namens een in Letland wonende minderjarige. De verzoekster, wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige, diende op 30 november 2020 een verzoekschrift in, met aanvullende toelichtingen op 4 en 18 januari 2021. De zaak betreft de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, gezien het feit dat de minderjarige haar gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Verordening Brussel-II bis van toepassing is, die bepaalt dat in beginsel de rechter van de lidstaat waar de minderjarige haar gewone verblijfplaats heeft bevoegd is. Echter, op basis van artikel 12 lid 3 van deze verordening kan ook de Nederlandse rechter bevoegd zijn, mits er een nauwe band met Nederland is en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter gerechtvaardigd is door het belang van het kind. De verzoekster heeft in een e-mail bevestigd dat aan deze voorwaarden is voldaan, waardoor de kantonrechter zich bevoegd heeft verklaard.
Vervolgens heeft de kantonrechter vastgesteld dat het recht van Letland van toepassing is op het verzoek, conform het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Volgens het recht van Letland is het toegestaan om onroerend goed van een minderjarige te verkopen als dit nodig is voor de verdeling van een erfenis. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verkoop van de woning in het belang van de minderjarige is en heeft de machtiging verleend om mee te werken aan de verkoop van de woning voor een bedrag van € 260.000,00 kosten koper. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en kan door belanghebbenden worden aangevochten.