ECLI:NL:RBDHA:2021:16389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL21.9777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot covid-test

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat op 21 juni 2021 was genomen, en dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en er was een tolk aanwezig. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling ter zitting behandeld en uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet door eiser zijn bestreden. Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting was binnen een redelijke termijn, omdat hij weigerde mee te werken aan een covid-test. De rechtbank overwoog dat voor het bestaan van zicht op uitzetting van belang is dat vreemdelingen hun volledige en actieve medewerking verlenen. De rechtbank concludeerde dat het niet meewerken aan de covid-test niet betekent dat het zicht op uitzetting is vervallen, aangezien medewerking aan de test noodzakelijk is voor de overdracht. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en is bekendgemaakt op 2 juli 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9777
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. De rechtbank stelt vast dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet door eiser zijn bestreden.
2. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is, omdat eiser weigert mee te werken aan een covid-test en niet kan worden gedwongen daaraan mee te werken.
3. Voor de vraag of zicht op uitzetting bestaat, is van belang of vreemdelingen hun volledige en actieve medewerking verlenen. Volgens vaste jurisprudentie wordt bij het niet meewerken door de vreemdeling het zicht op uitzetting in beginsel aanwezig geacht. Dat eiser niet meewerkt en ook ter zitting verklaart in de toekomst niet mee te gaan werken aan een covid-test, maakt niet dat het zicht op uitzetting is komen te vervallen. Het meewerken aan een covid-test is in dit geval namelijk nodig voor de overdracht en van eiser mag worden verlangd dat hij hieraan zijn medewerking verleent. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
02 juli 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.