ECLI:NL:RBDHA:2021:16387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL21.5704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning en repatriëringsverzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Cubaanse verzoekster. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel verblijf als familie of gezinslid bij haar referente, die de Russische nationaliteit heeft en in Nederland over een verblijfsvergunning beschikt. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoekster geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had en de uitzetting naar Cuba niet in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.

Verzoekster heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 30 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende gelegenheid had gehad om het nieuwe standpunt van verweerder, dat zij via een repatriëringsverzoek naar Cuba zou kunnen terugkeren, te betwisten. Dit nieuwe standpunt was pas kort voor de zitting naar voren gebracht.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen had en besloot om een voorlopige voorziening te treffen. Dit hield in dat verzoekster niet mocht worden uitgezet totdat er een beslissing op haar bezwaar was genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster, die in totaal € 1.496,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5704
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [1993] , van Cubaanse nationaliteit,

V-nummer: [V-nummer] , verzoekster (gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R.P.G. van Bel).

Procesverloop

In het besluit van 11 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie of gezinslid bij [A] ’ afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 juli 2021 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Marovich. Daarnaast is verschenen [A] (referente). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster is op 21 augustus 2017 met een visum kort verblijf (30 dagen) Nederland ingereisd. Na het verstrijken van de geldigheidsduur van dit visum is zij in Nederland gebleven. Verzoekster heeft op 30 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een
verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’. Referente heeft de Russische nationaliteit en beschikt in Nederland over een verblijfsvergunning.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat zij geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. Verweerder ziet geen aanleiding om verzoekster vrij te stellen van het mvv-vereiste. Volgens verweerder is de uitzetting van verzoekster naar Cuba niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder leidt de weigering om verzoekster vrij te stellen van het mvv-vereiste niet tot een onbillijkheid van overwegende aard, aldus verweerder.
Standpunt van verzoekster
4. Verzoekster is het hiermee niet eens. Zij voert aan dat zij niet terug kan keren naar Cuba. Zij heeft namelijk zonder toestemming van de Cubaanse autoriteiten meer dan 24 maanden buiten Cuba verbleven. Als gevolg hiervan heeft zij haar burgerschapsrechten verloren. Zij kan slechts voor kort verblijf terugkeren, als zij kan aantonen dat zij in een land buiten Cuba over rechtmatig verblijf beschikt. Hiervan is geen sprake. Aldus is er voor haar geen mogelijkheid om in Cuba een mvv aan te vragen.
Repatriëringsverzoek
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 28 juli 2021 het aanvullende standpunt ingenomen dat verzoekster bij de Cubaanse autoriteiten een repatriëringsverzoek kan indienen. Langs deze weg kan zij terugkeren naar Cuba om zo een mvv aan te vragen, aldus verweerder.
6. Verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat zij geen kans heeft gehad om dit nieuwe standpunt van verweerder gemotiveerd te betwisten. Evenmin heeft zij kunnen onderzoeken of een repatriëringsverzoek voor haar een reële mogelijkheid is. Zij heeft voorafgaand aan haar aanvraag om een verblijfsvergunning informatie over haar terugkeermogelijkheden ingewonnen bij de Cubaanse ambassade en bij een Cubaanse jurist. De optie van repatriëring is daarbij toen niet besproken of geopperd.
Oordeel van de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. Verweerder heeft in de bezwaarfase en kort vóór de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening het aanvullende standpunt ingenomen dat verzoekster op basis van repatriëring kan terugkeren naar Cuba. Hierdoor heeft verzoekster dit nieuwe standpunt slechts kaal kunnen betwisten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient verzoekster de gelegenheid te krijgen om deze betwisting nader te onderbouwen. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij in dit verband inmiddels al vragen heeft uitgezet bij een Cubaanse jurist.
9. De voorzieningenrechter kan bij deze stand van zaken nog niet vooruitlopen op de uitkomst van het bezwaar. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Al om deze reden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Deze voorziening houdt in dat verzoekster de beslissing op haar bezwaar in Nederland mag afwachten. De voorzieningenrechter verbiedt het verweerder dus om verzoekster voordien uit te zetten. De overige geschilpunten laat de
voorzieningenrechter onbesproken.
10. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. Omdat het verzoek wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Die kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.496,- (1 punt voor indienen verzoekschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verzoekster niet mag worden uitgezet totdat verweerder een beslissing op het bezwaar van verzoekster heeft genomen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
13 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.