ECLI:NL:RBDHA:2021:16373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
NL21.11901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse eiser met gestelde homoseksualiteit en veiligheidssituatie in Afghanistan

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Afghaanse eiser die eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend, welke was afgewezen. De eiser heeft op 1 februari 2020 een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarbij hij nieuwe documenten en een iMMO-rapportage heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn relaas over de gestelde problemen met de Taliban en IS. De rechtbank behandelt de geschilpunten, waaronder de geloofwaardigheid van het asielrelaas, de veiligheidssituatie in Afghanistan, en de gestelde homoseksualiteit van eiser. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen beoordeling heeft gemaakt van de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan en in het bijzonder de provincie van eiser. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is, en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11901
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.C. Pool), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.11902, op 5 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.T. Shah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit en is geboren op [2002] .
2. Eiser heeft eerder op 19 maart 2017 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij het besluit van 31 januari 2018 afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen de afwijzing op 8 maart 2018 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep op 20 april 2018 ongegrond verklaard. Het besluit van 31 januari 2018 staat hiermee in rechte vast.
3. Eiser heeft op 1 februari 2020 een opvolgende asielaanvraag ingediend. In de vorige procedure is het asielrelaas van eiser over zijn gestelde problemen met de Taliban en IS ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft bij de huidige aanvraag nieuwe originele documenten en een iMMO-rapportage ingediend ter onderbouwing van zijn relaas over de gestelde
problemen met de Taliban en IS. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser verder ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Dit heeft eiser in de vorige procedure niet naar voren gebracht.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst
Homoseksualiteit
Het relaas van betrokkene in samenhang met het iMMO-rapport d.d. 11 maart 2021.
5. Verweerder vindt evenals in de voorgaande procedure het eerste element geloofwaardig. Het tweede en derde element beoordeelt verweerder als ongeloofwaardig. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. De rechtbank gaat hieronder in op de geschilpunten.
De veiligheidssituatie in Afghanistan
6. Eiser voert aan dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan en in het bijzonder de veiligheidssituatie in zijn regio [regio] is verslechterd. Eiser stelt dat hij bij terugkeer risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Er is volgens eiser in [regio] sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Richtlijn 2011/95 (Kwalificatierichtlijn). Eiser voert aan dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe onderzoek is gedaan naar de huidige situatie in [regio] . Verweerder baseert zich op relatief oude informatie, terwijl de veiligheidssituatie met de dag verslechtert. Ter zitting is verwezen naar op 30 juli 2021 ingediende aanvullende gronden met informatie over de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan. Deze bevinden zich niet in het dossier van de rechtbank. De rechtbank heeft deze voor zover ze niet op zitting zijn besproken niet bij de beoordeling kunnen betrekken.
7. Verweerder stelt dat uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van 23 november 2020 en de Country Guidance 2020 niet volgt dat dat de algehele situatie in [regio] kan worden aangemerkt als een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Er is volgens verweerder in de provincie geen sprake van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat eiser bij terugkeer door zijn enkele aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade. Ook zijn burgers uit [regio] in het landgebonden beleid niet aangemerkt als risicogroep. Verder is het asielrelaas van eiser in de vorige procedure ongeloofwaardig geacht. Eiser had daarom specifiek moeten maken waarom hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
8. De rechtbank overweeg dat het beroep tegen een afwijzende asielbeschikking een volledig en ex nunc onderzoek betreft naar de feiten en juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming. Dat betekent dat alle in beroep overgelegde stukken en ter zitting ingenomen standpunten bij de beoordeling worden betrokken.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen beoordeling heeft gemaakt van de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan en in het bijzonder de provincie [regio] . Eiser heeft immers bij de aanvraag, in de zienswijze en in beroep gewezen op zijn vrees voor het geweld en de risico’s die hij als jonge man loopt in Afghanistan dan wel [regio] . De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van een
motiveringsgebrek. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet betrokken dat eiser jong is, dat er aanwijzingen zijn dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan is verslechterd en dat de Taliban oprukt in Afghanistan. De enkele stelling dat uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van 23 november 2020 en de Country Guidance 2020 niet volgt dat sprake is van een situatie bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn kan daaraan niet afdoen. De situatie is immers sindsdien gewijzigd door het terugtrekken van de internationale strijdkrachten uit Afghanistan. Dit heeft eiser onderbouwd met de in beroep overgelegde nieuwsberichten en het rapport van ACCORD van 17 maart 2021. De beroepsgrond slaagt.
Risicogroep
10. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij behoort tot een risicogroep, omdat zijn oom een officier is in het Afghaanse leger. Eiser heeft meerdere documenten in kopie overgelegd ter onderbouwing hiervan. Eiser vindt dat verweerder te hoge eisen stelt aan bewijs door te vereisen dat hij originele documenten overlegt. Eiser vindt dat verweerder deze documenten niet in lijn met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 juni 2021 en de samenwerkingsverplichting heeft beoordeeld.1 Verder heeft verweerder op basis van de documenten ten onrechte geconcludeerd dat de oom van eiser niet meer werkzaam is bij het leger. Het in eerste instantie overgelegde contract liep inderdaad in 2020 af maar is nadien verlengd. Eiser heeft op de dag van de zitting documenten overgelegd ter onderbouwing hiervan.
11. In C7/2.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is opgenomen dat burgers die geassocieerd worden met – of die beschouwd worden als ondersteunend aan – de Afghaanse regering, pro-regering gewapende groepen, het Afghaanse maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap in Afghanistan, waaronder internationale strijdkrachten, en dientengevolge extra risico lopen op gericht geweld van met name de Taliban en ISKP, als risicogroep worden aanmerkt. Verweerder is in het bestreden besluit alleen ingegaan op de omstandigheid dat de documenten in kopie zijn overgelegd en dat de oom van eiser niet langer bij het leger werkt waardoor eiser niet meer geassocieerd kan worden met iemand uit het leger. Ter zitting heeft verweerder zich aanvullend op het standpunt gesteld dat ook als de oom nog werkzaam is bij het leger hiermee niet geloofwaardig is dat eiser geassocieerd wordt met het Afghaanse leger. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser als familielid van een officier niet geassocieerd kan worden met het leger. De enkele stelling is hiertoe onvoldoende en kan zonder nader onderzoek in het licht van voornoemde landeninformatie en het beleid niet worden gevolgd. Verweerder kan zich zonder nader onderzoek niet op het standpunt stellen dat eiser door de werkzaamheden van zijn oom geen risico loopt. De beroepsgrond slaagt.
Terugkeerbesluit
12. Eiser stelt dat in het besluit van 31 januari 2018 ten onrechte een terugkeerbesluit is opgelegd. Eiser was destijds een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv’er). Uit het arrest van het HvJEU van 14 januari 2021 volgt dat het in strijd met de Terugkeerrichtlijn is om aan een amv’er een terugkeerbesluit op te leggen zonder voorafgaand onderzoek te verrichten naar de beschikbaarheid van adequate opvang. Verweerder kan daarom niet

1.ECLI:EU:C:2021:478

2 ECLI:EU:C:2021:9
verwijzen naar het ten tijde van het besluit geldende beleid en vasthouden aan een onrechtmatig besluit. Eiser vindt dat verweerder daarom in de huidige procedure geen inreisverbod had mogen opleggen.
13. Voor zover deze beroepsgrond is bedoeld als een verzoek om herziening van het besluit van 31 januari 2018 overweegt de rechtbank als volgt. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat herziening een buitengewoon rechtsmiddel is waarmee een onherroepelijke rechterlijke uitspraak kan worden gecorrigeerd. Dit kan alleen indien blijkt dat deze uitspraak berust op een onjuiste feitelijke grondslag en aan de vereisten van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb is voldaan. Alleen aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden. Veranderde inzichten in de rechtspraak vormen geen grondslag voor herziening. De beroepsgrond slaagt niet. Daarnaast is de aanvraag van eiser op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g van de Vw kennelijk ongegrond verklaard. Daarmee kan verweerder los van de vraag of in eerste procedure een terugkeerbesluit mocht worden uitgevaardigd ook op grond van artikel 62, tweede lid en artikel 66a, eerste lid en onder a, van de Vw een inreisverbod opgeleggen.
Beperkingen bij horen
14. Eiser vindt dat het gehoor in de huidige procedure niet zorgvuldig is afgenomen. Eiser heeft aangevoerd dat uit het iMMO-rapport van 11 maart 2021 volgt dat zowel in de huidige procedure als in de voorgaande procedure beperkingen waren om hem te horen. Er is voorafgaand door verweerder geen medisch advies opgevraagd, terwijl de aanvraag genoeg aanknopingspunten gaf voor de conclusie dat er beperkingen zijn op medische gronden. Uit het iMMO-rapport blijkt immers dat het zeer waarschijnlijk is dat de psychische problematiek van eiser in de vorige asielprocedure heeft geïnterfereerd met zijn vermogen van om compleet, coherent en consistent te verklaren. Het iMMO-rapport is een deskundigenbericht en kan volgens eiser alleen met een contra-expertise ter zijde worden geschoven. Verweerder heeft geen contra-expertise laten opstellen en heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het rapport op dit punt niet inzichtelijk of concludent is.
15. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat dat indien in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, verweerder hieraan niet voorbij kan gaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO- rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO- rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Voorts is vereist dat uit het rapport blijkt dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit
volgens hem het geval is.
16. De rechtbank stelt vast dat het iMMO-rapport moet worden aangemerkt als deskundigenadvies. De rechtbank dient te beoordelen of het iMMO-rapport, voor zover dat betrekking heeft op het vermogen van eiser om consistent en coherent te verklaren, voldoet aan de vereisten zoals die voortvloeien uit de hiervoor genoemde uitspraken. Daarbij dient de vraag te worden beantwoord of het iMMO-rapport concludent en inzichtelijk tot stand is gekomen en of het iMMO-rapport voldoet aan het onderdelenvereiste.
17. Ten aanzien van de beperkingen om eiser in de vorige procedure te horen overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de onder 15 aangehaalde jurisprudentie dat niet aan het onderdelenvereiste is voldaan. Het iMMO-rapport bevat slechts de algemene conclusie dat het zeer waarschijnlijk is dat er ten tijde van de vorige procedure beperkingen waren die hebben geïnterfereerd met het vermogen van eiser om compleet, coherent en consistent te verklaren. Er wordt echter niet aangegeven op welke onderdelen van het asielrelaas dit beperkte vermogen ziet en invloed heeft gehad. Uit het FMMU-advies van 3 april 2017 bleek dat er geen beperkingen waren om eiser te horen. Verweerder stelt niet ten onrechte dat het iMMO- rapport niet inzichtelijk maakt op basis waarvan geconcludeerd wordt dat vanwege de medische klachten van eiser destijds beperkingen waren om hem te horen en dat deze situatie zich ten tijde van het gehoor al voordeed. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte de conclusie over het vermogen om in de vorige procedure te verklaren niet bij de beoordeling betrokken en geen nader medisch onderzoek verricht.
18. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het iMMO-rapport ook niet dat er beperkingen waren om eiser in deze procedure te horen over zijn gestelde homoseksualiteit dan wel dat hiervoor aanvullend medisch onderzoek noodzakelijk was. Onder 17 is reeds vastgesteld dat het iMMO-rapport niet voldoet aan het onderdelenvereiste. Daarnaast is in het iMMO-rapport alleen een beoordeling gemaakt van het vermogen van eiser om in de voorgaande procedure te verklaren over zijn gestelde problemen met de Taliban/IS. In het iMMO-rapport zijn geen conclusies opgenomen ten aanzien van het vermogen van eiser om in de huidige procedure over zijn gestelde homoseksualiteit te verklaren. Verweerder was hiermee niet gehouden om aanvullend medisch advies te vragen of nader te motiveren waarom hij dit heeft nagelaten. Uit het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag blijkt verder dat rekening is gehouden met de psychische problematiek van eiser, dat steeds expliciet gevraagd is naar hoe eiser zich voelde en dat pauzes zijn genomen. Het gehoor in de huidige procedure is hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig afgenomen.
Gestelde homoseksualiteit
19. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig acht. Eiser vindt dat verweerder bij de beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke achtergrond en referentiekader. Verweerder heeft nagelaten te betrekken dat hij duidelijk heeft verklaard over de positie van homoseksuelen in Afghanistan. Verder vindt eiser dat verweerder de tegenstrijdigheden tussen zijn verklaringen over zijn relaties in het iMMO-rapport en het gehoor niet mag tegenwerpen, omdat het
iMMO-rapport er niet op gericht is om de geloofwaardigheid van het asielrelaas te beoordelen.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de homoseksualiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
21. Verweerder beoordeelt de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksualiteit aan de hand van Werkinstructie 2019/17. Volgens de werkinstructie ligt in het algemeen het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen van de vreemdeling met betrekking tot de seksuele gerichtheid, wat dit voor hem/haar en de omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn/haar asielrelaas in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar lhbti-zijn maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is gesteld.
22. De rechtbank overweegt dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij weinig inzichtelijk en tegenstrijdig heeft verklaard over zijn gestelde homoseksualiteit. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiser over zijn relaties met [A] en [B] slechts summier en oppervlakkig heeft verklaard. Deze verklaringen zien vooral op uiterlijke kenmerken van zijn partners. Eiser heeft alleen vaag en in algemene termen verklaard over zijn gevoelens ten opzichte van beide mannen. Ten aanzien van [A] kan eiser weinig vertellen over zijn verliefdheidsgevoelens en de redenen daarvan. Eiser stelt alleen dat hij jaloers werd en de aandacht probeerde te trekken van [A] . Verweerder mocht het verder bevreemdend vinden dat eiser alleen summier over [B] en hun relatie kan verklaren, terwijl hij stelt dat ze bijna twee jaar een relatie te hebben. Eiser heeft gezegd dat hij [B] zijn karakter het leukst aan hem vindt. Over het karakter van [B] kan eiser vervolgens alleen zeggen dat dit vriendelijk en vrolijk is. Verweerder mocht deze verklaringen summier en oppervlakkig vinden. Van eiser mocht verwacht worden dat hij meer inzicht kon geven in zijn gevoelswereld. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om zijn gedachtes en gevoelens over zijn geaardheid persoonlijk te maken. De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Eiser heeft verder niet inzichtelijk gemaakt hoe verweerder te weinig rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke achtergrond en referentiekader. Bovendien mag verweerder, ondanks de omstandigheid dat eiser een bepaalde culturele achtergrond heeft van eiser verwachten dat hij meer kan verklaren over zijn gestelde homoseksualiteit.
23. De feitelijke tegenstrijdigheid tussen de verklaring in het iMMO-rapport en het gehoor opvolgende aanvraag mocht verweerder ook bij de beoordeling betrekken. In het iMMO- rapport heeft eiser gesteld voor het eerst op 11 of 12 jarige leeftijd in Afghanistan verliefd te zijn geworden op een jongen. In het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser daarentegen verklaard voor het eerst acht maanden tot een jaar na aankomst in Nederland verliefd te zijn geworden op een jongen. Verweerder mocht het bevreemdend vinden dat eiser over het begin van zijn bewustwordingsproces van zijn homoseksualiteit en zijn eerste verliefdheden erg uiteenlopende verklaringen heeft afgelegd. De verklaringen bij het iMMO-rapport zijn zoals eiser aanvoert er inderdaad niet op gericht om de geloofwaardigheid of consistentie van het asielrelaas te beoordelen. Dit brengt echter niet mee dat verweerder hier geen enkele betekenis aan mocht toekennen. Uit het iMMO-rapport blijkt duidelijk dat het hier gaat om door eiser afgelegde verklaringen. Eiser heeft in beroep deze tegenstrijdigheid niet nader kunnen verklaren of toegelicht.
Problemen met de Taliban/IS
24. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte ook met de in deze procedure ingediende documenten de problemen die hij heeft ondervonden vanuit de Taliban en IS ongeloofwaardig
heeft bevonden. Verweerder heeft ten onrechte tegengeworpen dat eiser de dreigbrieven en de ziekenhuisdocumenten niet eerder heeft overgelegd. Eiser had lange tijd geen contact met zijn familie en kon deze documenten daardoor niet eerder verkrijgen. De dreigbrieven, de ziekenhuisdocumenten en het iMMO-rapport heeft verweerder niet in lijn met het arrest van het HvJEU van 10 juni 2021 en de samenwerkingsplicht beoordeeld. Eiser heeft de dreigbrieven laten onderzoeken door de heer [C] die concludeert dat de dreigbrieven echt zijn. Eiser vindt dat dit onderzoek bij de beoordeling betrokken had moeten worden.
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de medische stukken en dreigbrieven in lijn met het arrest van het HvJEU van 10 juni 2021 en de samenwerkingsverplichting beoordeeld. Verweerder mocht in dit kader van eiser vragen dat hij aannemelijk maakt waarom hij deze documenten, die van ver vóór de eerdere afwijzende beschikking dateren, niet eerder heeft ingediend. Verweerder mocht de uitleg dat eiser twee jaar geen contact met zijn familie had en uiteindelijk via Facebook in contact kwam met zijn oom onvoldoende inzichtelijk vinden. Verweerder heeft daarnaast een inhoudelijke beoordeling van de medische stukken en de dreigbrieven gemaakt. Hierbij heeft verweerder geconcludeerd dat de medische stukken geen informatie bevatten over waarom eiser in het ziekenhuis was opgenomen en wat voor behandeling hij heeft ondergaan. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank aan deze stukken niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan hecht. Verweerder heeft de dreigbrieven laten onderzoeken door Bureau Documenten. Bureau Documenten heeft aangegeven dat de dreigbrieven vanwege het ontbreken van referentie materiaal niet te beoordelen zijn. In het weerwoord op de contra-expertise van de heer [C] geeft Bureau Documenten verder aan dat er sporen van bewerking op de brieven zichtbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder vasthouden aan de conclusie van Bureau Documenten. Uit de uitspraak van de door Afdeling bevestigde uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 december 2019 volgt dat sterk wordt getwijfeld aan de deskundigheid van de heer [C] . Ook heeft verweerder de dreigbrieven inhoudelijk beoordeeld. Hierbij mocht verweerder het tegenstrijdig vinden dat eiser en zijn vader in de dreigbrieven ter dood worden veroordeeld, maar dat eiser na zijn ontslag uit het ziekenhuis geen problemen heeft ondervonden van de Taliban. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de medische documenten en de dreigbrieven het asielrelaas van eiser niet nader onderbouwen.
26. Eiser heeft het iMMO-rapport ook ingediend als medisch steunbewijs. Uit het iMMO- rapport volgt dat het littekens consistent tot zeer consistent zijn met het gestelde geweldsrelaas. De psychische problemen zijn ook als zeer consistent met het gestelde ondergane geweld beoordeeld. Eiser vindt dat verweerder het medisch steunbewijs door enkel te stellen dat het iMMO-rapport ruimte laat voor andere oorzaken van de littekens en psychische klachten op een onjuiste wijze heeft beoordeeld.
27. Uit de jurisprudentie van de Afdeling5 volgt ook dat als een medisch rapport, zoals een iMMO-rapport, een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt, het, indien de staatssecretaris die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht, aan de staatssecretaris is om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel. Hiertoe kan de staatssecretaris gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten

4.AWB 19/2369

verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO- rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens het iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek.
28. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder niet ten onrechte dat dat het iMMO- rapport geen sterke aanwijzing vormt dat het letsel van eiser is veroorzaakt door de problemen met de Taliban en IS. In tegenstelling tot wat eiser aanvoert heeft verweerder bij de beoordeling van het iMMO-rapport als medisch steunbewijs niet enkel betrokken dat dit ruimte laat voor andere oorzaken. Verweerder heeft ook betrokken dat het asielrelaas van eiser in de vorige procedure ongeloofwaardig bevonden is. De kern daarvan is dat eiser zeer weinig heeft kunnen verklaren over de ontvoering door de Taliban en de rekrutering door IS. Hierbij mocht verweerder betrekken dat het iMMO-rapport ruimte laat voor andere dan door eiser gestelde oorzaken. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk en in lijn met de onder 27 aangehaalde rechtspraak gemotiveerd dat hij de kern van het asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht en dat het iMMO-rapport geen sterke aanwijzing vormt.6 Verweerder heeft daarom niet ten onrechte afgezien van een nadere medische beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
29. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de afwijzing van de asielaanvraag van eiser onzorgvuldig en onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien. De reden hiervoor is dat nader onderzoek en motivering van verweerder nodig is. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken.
30. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.496,- (1 punt voor indienen beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
31. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten voor de iMMO-rapportage van
€5.250.00. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in deze kosten. Naar het oordeel van de rechtbank betreffen dit geen redelijkerwijs gemaakte kosten en het iMMO-rapport heeft geen aanleiding gegeven tot de gegrond verklaring van het beroep.
6 Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:362
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1,496-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr.
R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
13 augustus 2021
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.