Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11901
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.C. Pool), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).
Bij besluit van 14 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.11902, op 5 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.T. Shah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit en is geboren op [2002] .
2. Eiser heeft eerder op 19 maart 2017 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij het besluit van 31 januari 2018 afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen de afwijzing op 8 maart 2018 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep op 20 april 2018 ongegrond verklaard. Het besluit van 31 januari 2018 staat hiermee in rechte vast.
3. Eiser heeft op 1 februari 2020 een opvolgende asielaanvraag ingediend. In de vorige procedure is het asielrelaas van eiser over zijn gestelde problemen met de Taliban en IS ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft bij de huidige aanvraag nieuwe originele documenten en een iMMO-rapportage ingediend ter onderbouwing van zijn relaas over de gestelde
problemen met de Taliban en IS. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser verder ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Dit heeft eiser in de vorige procedure niet naar voren gebracht.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst
Homoseksualiteit
Het relaas van betrokkene in samenhang met het iMMO-rapport d.d. 11 maart 2021.
5. Verweerder vindt evenals in de voorgaande procedure het eerste element geloofwaardig. Het tweede en derde element beoordeelt verweerder als ongeloofwaardig. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. De rechtbank gaat hieronder in op de geschilpunten.
De veiligheidssituatie in Afghanistan
6. Eiser voert aan dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan en in het bijzonder de veiligheidssituatie in zijn regio [regio] is verslechterd. Eiser stelt dat hij bij terugkeer risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Er is volgens eiser in [regio] sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Richtlijn 2011/95 (Kwalificatierichtlijn). Eiser voert aan dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe onderzoek is gedaan naar de huidige situatie in [regio] . Verweerder baseert zich op relatief oude informatie, terwijl de veiligheidssituatie met de dag verslechtert. Ter zitting is verwezen naar op 30 juli 2021 ingediende aanvullende gronden met informatie over de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan. Deze bevinden zich niet in het dossier van de rechtbank. De rechtbank heeft deze voor zover ze niet op zitting zijn besproken niet bij de beoordeling kunnen betrekken.
7. Verweerder stelt dat uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van 23 november 2020 en de Country Guidance 2020 niet volgt dat dat de algehele situatie in [regio] kan worden aangemerkt als een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Er is volgens verweerder in de provincie geen sprake van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat eiser bij terugkeer door zijn enkele aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade. Ook zijn burgers uit [regio] in het landgebonden beleid niet aangemerkt als risicogroep. Verder is het asielrelaas van eiser in de vorige procedure ongeloofwaardig geacht. Eiser had daarom specifiek moeten maken waarom hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
8. De rechtbank overweeg dat het beroep tegen een afwijzende asielbeschikking een volledig en ex nunc onderzoek betreft naar de feiten en juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming. Dat betekent dat alle in beroep overgelegde stukken en ter zitting ingenomen standpunten bij de beoordeling worden betrokken.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen beoordeling heeft gemaakt van de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan en in het bijzonder de provincie [regio] . Eiser heeft immers bij de aanvraag, in de zienswijze en in beroep gewezen op zijn vrees voor het geweld en de risico’s die hij als jonge man loopt in Afghanistan dan wel [regio] . De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van een
motiveringsgebrek. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet betrokken dat eiser jong is, dat er aanwijzingen zijn dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan is verslechterd en dat de Taliban oprukt in Afghanistan. De enkele stelling dat uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van 23 november 2020 en de Country Guidance 2020 niet volgt dat sprake is van een situatie bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn kan daaraan niet afdoen. De situatie is immers sindsdien gewijzigd door het terugtrekken van de internationale strijdkrachten uit Afghanistan. Dit heeft eiser onderbouwd met de in beroep overgelegde nieuwsberichten en het rapport van ACCORD van 17 maart 2021. De beroepsgrond slaagt.
10. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij behoort tot een risicogroep, omdat zijn oom een officier is in het Afghaanse leger. Eiser heeft meerdere documenten in kopie overgelegd ter onderbouwing hiervan. Eiser vindt dat verweerder te hoge eisen stelt aan bewijs door te vereisen dat hij originele documenten overlegt. Eiser vindt dat verweerder deze documenten niet in lijn met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 juni 2021 en de samenwerkingsverplichting heeft beoordeeld.1 Verder heeft verweerder op basis van de documenten ten onrechte geconcludeerd dat de oom van eiser niet meer werkzaam is bij het leger. Het in eerste instantie overgelegde contract liep inderdaad in 2020 af maar is nadien verlengd. Eiser heeft op de dag van de zitting documenten overgelegd ter onderbouwing hiervan.
11. In C7/2.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is opgenomen dat burgers die geassocieerd worden met – of die beschouwd worden als ondersteunend aan – de Afghaanse regering, pro-regering gewapende groepen, het Afghaanse maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap in Afghanistan, waaronder internationale strijdkrachten, en dientengevolge extra risico lopen op gericht geweld van met name de Taliban en ISKP, als risicogroep worden aanmerkt. Verweerder is in het bestreden besluit alleen ingegaan op de omstandigheid dat de documenten in kopie zijn overgelegd en dat de oom van eiser niet langer bij het leger werkt waardoor eiser niet meer geassocieerd kan worden met iemand uit het leger. Ter zitting heeft verweerder zich aanvullend op het standpunt gesteld dat ook als de oom nog werkzaam is bij het leger hiermee niet geloofwaardig is dat eiser geassocieerd wordt met het Afghaanse leger. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser als familielid van een officier niet geassocieerd kan worden met het leger. De enkele stelling is hiertoe onvoldoende en kan zonder nader onderzoek in het licht van voornoemde landeninformatie en het beleid niet worden gevolgd. Verweerder kan zich zonder nader onderzoek niet op het standpunt stellen dat eiser door de werkzaamheden van zijn oom geen risico loopt. De beroepsgrond slaagt.
12. Eiser stelt dat in het besluit van 31 januari 2018 ten onrechte een terugkeerbesluit is opgelegd. Eiser was destijds een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv’er). Uit het arrest van het HvJEU van 14 januari 2021 volgt dat het in strijd met de Terugkeerrichtlijn is om aan een amv’er een terugkeerbesluit op te leggen zonder voorafgaand onderzoek te verrichten naar de beschikbaarheid van adequate opvang. Verweerder kan daarom niet