ECLI:NL:RBDHA:2021:16371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van financiële hulp bij de aanschaf van een auto voor militaire dienstslachtoffers met psychische aandoeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een militaire dienstslachtoffer met een psychische aandoening (PTSS), en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had een aanvraag ingediend voor financiële hulp bij de aanschaf van een auto, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet medisch onderbouwd heeft aangetoond dat het niet toekennen van deze financiële hulp zou leiden tot mobiliteitsbeperkingen of ernstige bestaansverschraling. Eiser was niet volledig afhankelijk van een auto voor zijn vervoer, aangezien hij ook gebruik kon maken van taxi's en er geen bewijs was dat hij niet in staat was om openbaar vervoer te gebruiken. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid kon besluiten dat eiser niet in aanmerking kwam voor de gevraagde vervoersvoorziening. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3867

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Hamann),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J.H. Souren).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om financiële hulp bij de aanschaf van een auto afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op
16 december 2020. Eiser heeft deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die heeft ingebeld.

Overwegingen

1. Eiser heeft een psychische aandoening van traumatische aard (PTSS), waarvoor verweerder dienstverband heeft aanvaard. Daarnaast is eiser bekend met “somatisch onverklaarbare klachten, te weten hoofdpijn, wegrakingen, braken, tremor van handen en benen en wazig/dubbelzien”, waarvoor heeft verweerder geen dienstverband aanvaard.
2. Op 29 januari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor financiële hulp bij de aankoop van een auto. De adviserend verzekeringsarts heeft geadviseerd aan eiser een kilometervergoeding (recreatief) te gebruiken als taxi-onkostenvergoeding tot te kennen. Daarbij is overwogen dat eiser op basis van zijn (psychische) dienstverbandaandoening geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, maar dat hij niet voor al zijn vervoer/verplaatsingen buitenshuis van een auto afhankelijk is. Omdat aan eiser in 2017 al een kilometervergoeding is toegekend voor de duur van vijf jaren, is niet opnieuw een kilometervergoeding aan eiser toegekend.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek afgewezen, omdat eiser op grond van de dienstverbandaandoening niet voor alle vervoer afhankelijk is van een auto. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Eiser stelt dat niet ter discussie staat dat het hij een PTSS heeft opgelopen toen hij in dienst was van Defensie en dat partijen van mening verschillen over de score op de subrubriek 2 (mobiliteit). Volgens eiser dienen zijn beperkingen in klasse 5 in plaats van klasse 3 te worden ingedeeld. Voor hem is het onmogelijk om zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Ook is hij niet in staat tot vervoer met een auto of fiets.
In zijn rapport van 21 april 2020 heeft Goedhard, verzekeringsarts, aangegeven dat eiser niet in aanmerking kan komen voor klasse 5 omdat eiser geen medische onderbouwing heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn psychische beperkingen van dien aard zijn dat hij zonder een auto het huis niet meer uitkomt. Volgens hem is voor toekenning een uitgebreide expertise noodzakelijk. Goedhard legt hiermee de bal bij eiser neer, terwijl het aan Goedhard is een dergelijke psychiatrische expertise in te winnen. Om tot een finale geschilbeslechting te komen, verzoekt eiser de rechtbank op grond van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een medische deskundige met een psychiatrische expertise te benoemen die eiser kan onderzoeken en kan nagaan in hoeverre een indeling in klasse 5 van de mobiliteitsscore passend zou zijn. Dat een psychiatrisch onderzoek nodig is, wordt bevestigd door Ankersmit, medisch adviseur bij Lechner Consult. Eiser verwijst naar diens advies van 24 augustus 2020.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Tussen partijen is in geschil of verweerder gehouden is een vervoersvoorziening in de vorm van financiële hulp bij de aanschaf van een auto toe te kennen. Zoals verweerder ook in zijn verweerschrift heeft gesteld, is in deze beroepsprocedure niet de klasse-indeling voor wat betreft subrubriek 2 (mobiliteit) in het kader van de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband in geschil, maar de eventuele aanspraak van eiser op een vervoersvoorziening in de vorm van financiële hulp bij de aanschaf van een auto. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
5.2.
Verweerder heeft het beleid in zake vervoersvoorzieningen (nader) toegelicht.
De aard van de toe te kennen vervoersvoorziening wordt afgestemd op de verplaatsingsproblematiek die betrokkene ten gevolge van zijn dienstverbandaandoening(en) ondervindt. Indien een dergelijke problematiek zich voordoet bestaat een vervoersvoorziening in beginsel uit een kilometervergoeding voor het gebruik van de eigen auto dan wel een taxikostenvergoeding, tenzij uit medisch onderzoek blijkt dat de aanvrager voor alle vervoer, dat wil zeggen voor iedere verplaatsing buitenshuis, op een eigen auto is aangewezen. In dat laatste geval kan een vervoersvoorziening worden toegekend in de vorm van financiële hulp bij de aanschaf en het onderhoud van een personenauto.
Of en zo ja welke vervoersvoorziening medisch is geïndiceerd wordt in geval van lichamelijke klachten beoordeeld aan de hand van de afstand die de betrokkene redelijkerwijs nog moet worden geacht lopend te kunnen overbruggen:
  • bedraagt die meer dan 800 meter, dan wordt de betrokkene in staat geacht van de middelen van openbaar vervoer gebruik te kunnen maken en is een vervoersvoorziening niet medisch geïndiceerd;
  • bedraagt die minder dan 800 meter maar meer dan 100 meter, dan is een kilometer- of taxikostenvergoeding de meest adequate en passende voorziening;
  • bedraagt die minder dan 100 meter, dan wordt toekenning van financiële hulp bij de aanschaf van een auto als aangewezen beschouwd.
In geval van psychische klachten speelt de loopafstand in beginsel een rol en geldt als voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoersvoorziening dat pas een indicatie voor een dergelijke voorziening aanwezig wordt geacht indien de psychische beperkingen van ernstige aard zijn en normaliter het gebruik van openbaar vervoer verhinderen. Hiervan is sprake bij met name ernstige fobische klachten, een angst- of paniekstoornis of een ernstige agressieregulatiestoornis, als gevolg waarvan een situatie ontstaat die uit medisch oogpunt ongewenst of onaanvaardbaar is. Hiertoe is ontoereikend dat die aandoening hinder oplevert bij gebruik van openbaar vervoer.
De Centrale Raad van Beroep heeft dit beleid aanvaardbaar geacht.
Sinds 2015 is het mogelijk om ook bij een psychische dienstverbandaandoening een vervoersvoorziening in de vorm van financiële hulp bij de aanschaf van een auto toe te kennen. De toelichting bij artikel 5, vijfde lid, van de Voorzieningenregeling vermeldt daarover het volgende:
“Voorheen werden dit soort vervoersvoorzieningen alleen verstrekt bij een somatische dienstverbandaandoening, Met deze wijziging is een vervoersvoorziening ook beschikbaar voor de betrokkene wiens invaliditeit een psychische grondslag heeft. de vervoersvoorziening kan worden toegekend indien het niet toekennen ervan zou leiden tot mobiliteitsbeperkingen met dreigende psychische decompensatie tot gevolg. Er is sprake van mobiliteitsbeperkingen indien vervoer met OV of taxi medisch niet verantwoord is. Iemands psychische beperkingen c.q. fobische klachten moeten van dien aard zijn dat de persoon zonder auto zijn huis niet uitkomt, de auto dient dan als verlengstuk van iemands huis te worden gezien. De verzoeker dient dit met medische gegevens aan te tonen. De vervoersvoorziening kan daarnaast worden toegekend als het niet-toekennen zou leiden tot ernstige bestaansverschraling met een verstoring van het bereikte psychische evenwicht, voor toekenning is een uitgebreide medische onderbouwing met medewerking van psychiatrische expertise noodzakelijk. Als algemene voorwaarde geldt nog dat de verzekeringsarts de verstrekking van de voorziening verantwoord moet achten. Er mag dus geen sprake zijn van een contra-indicatie ten aanzien van de rijvaardigheid door bijvoorbeeld medicijngebruik en ook moet duidelijk worden dat de auto een daadwerkelijk therapeutisch effect heeft en tot vermindering van de bestaansverschraling zal leiden en juist niet een anti-therapeutisch effect met worden toegedicht.”
5.3.
Verweerder heeft het beroepschrift met het advies van Ankersmit om commentaar voorgelegd aan de verzekeringsarts. In zijn brief van 1 december 2020 komt de verzekeringsarts tot de conclusie dat de door Ankersmit aangedragen aanwijzingen voor het bestaan van een psychotisch toestandsbeeld bij eiser bekend zijn en ook al bekend waren bij (de artsen) van SMO, dat die aanwijzingen als zodanig dan ook zijn meegewogen in het advies van verzekeringsarts Koperberg in 2016 (d.w.z. de klachten, zoals geuit in 2016, destijds zijn beschouwd als vallende binnen de PTSS); dat als het mogelijk aan de orde zijnde psychotisch toestandsbeeld op de eigen merites zou moeten worden beoordeeld betreffende dienstverband, die claim zou moeten worden afgewezen en dat er daarom op basis van het rapport van Ankersmit geen aanleiding is het oorspronkelijk in dezen ingenomen standpunt te herzien.
5.4.
Een voorziening als de onderhavige ingevolge artikel 3, aanhef en sub a, van de Regeling in samenhang met artikel 1, aanhef en sub b, van de Regeling wordt slechts verleend indien de verstrekking daarvan in verband met de aanwezige invaliditeit met dienstverband om medische redenen dan wel sociaal-medische redenen is aangewezen. Als er bij eiser sprake zou zijn van beperkingen die voortkomen uit het bestaan van een psychotisch toestandsbeeld dan moeten die buiten beschouwing blijven. Voor die beperkingen heeft verweerder immers geen dienstverband aanvaard. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van het commentaar van de verzekeringsarts van 26 november 2020 voldoende gemotiveerd waarom, in het geval er van uit zou moeten worden gegaan dat bij eiser sprake is van een psychotisch toestandsbeeld, geen dienstverband zal worden aanvaard.
5.5.
Medisch is niet gebleken dat het niet toekennen van financiële hulp bij de aanschaf van een auto medisch aantoonbaar zal leiden tot mobiliteitsbeperkingen met dreigende psychische decompensatie tot gevolg, dan wel tot ernstige bestaansverschraling met verstoring van het bereikte psychische evenwicht. Ook is medisch gezien niet komen vast te staan dat eiser geen gebruik zou kunnen maken van een taxi.
5.6.
Nu niet is gebleken dat eiser op grond van de dienstverbandaandoening voor alle vervoer afhankelijk is van een auto, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten dat eiser niet in aanmerking komt voor financiële hulp bij de aanschaf van een auto.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.