ECLI:NL:RBDHA:2021:16365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
NL21.12822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening; verantwoordelijkheid Finland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.D. van Elst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Finland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat er risico's zijn van (indirect) refoulement bij overdracht aan Finland, gezien zijn eerdere afwijzingen van asielaanvragen en de dreiging van terugzending naar Rusland, waar hij als politiek dissident wordt beschouwd.

De rechtbank heeft de zaak op 24 augustus 2021 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat Finland in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Finland is gebonden aan internationale verdragen, waaronder het EVRM, en heeft gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling wordt genomen. Eiser kan in Finland zijn individuele omstandigheden naar voren brengen die zijn risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Rusland onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Finland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat eiser in Finland een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12822
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.D. van Elst), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Finland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.12823, op 24 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Nazarova. Verweerder is met bericht daarvan niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Finland een verzoek om terugname gedaan. Finland heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft aangevoerd dat er op voorhand sprake is van (indirect) refoulement bij overdracht aan Finland. Eiser heeft daar al twee keer asiel aangevraagd en zijn aanvraag is al twee keer afgewezen. Hij heeft te horen gekregen dat hij terug wordt gestuurd naar Rusland. Door de Russische autoriteiten wordt hij beschouwd als een politiek dissident en wordt hij behandeld alsof hij geestelijk gestoord
is. De Russische autoriteiten willen hem daarom opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis met gedwongen behandeling en gedwongen medicatie. Voor eiser bestaat geen reële mogelijkheid om hiertegen te ageren in Finland. Voordat er beslist was op zijn beroep tegen de afwijzing van een aanvraag besliste de rechtbank al dat hij Finland moest verlaten. Om te voorkomen dat eiser werd teruggestuurd naar Rusland heeft hij de afloop van zijn beroepsprocedure in Finland niet kunnen afwachten. Er zijn volgens eiser daarom aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en concrete aanwijzingen dat Finland zijn internationale verplichtingen jegens eiser niet nakomt.
3. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat Finland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Tussen partijen is in geschil of verweerder in wat eiser heeft aangevoerd aanleiding had moeten zien om die verantwoordelijkheid aan zich te trekken.
4. Als uitgangspunt geldt dat verweerder ten opzichte van Finland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Finland is net als Nederland aangesloten bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en andere internationale verdragen. Ook is Finland gebonden aan de Terugkeerrichtlijn, de Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn. De Finse autoriteiten hebben met de acceptatie van het verzoek om terugname gegarandeerd dat eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling wordt genomen.
Eiser kan bij zijn hernieuwde verzoek om internationale bescherming in Finland individuele omstandigheden naar voren brengen die zijn gestelde reële risico voor een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Rusland aannemelijk maken.
5. Uit eisers verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is van concrete aanwijzingen dat Finland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat hij in Finland een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest zal lopen bij zijn overdracht of als gevolg daarvan. Eiser heeft ook geen documenten overgelegd die aanleiding geven voor het oordeel dat er in Finland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser haalt de drempel als geformuleerd in het arrest van 19 maart 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-163/17 A. Jawo tegen Bondsrepubliek Duitsland) niet. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Finland niet de gelegenheid heeft om te ageren tegen een besluit over zijn asielverzoek. Eisers enkele stelling hierover is onvoldoende en bovendien heeft eiser immers al twee keer eerder beroepsprocedures bij de rechtbank in Finland gevoerd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 augustus 2021
En zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.