ECLI:NL:RBDHA:2021:16357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10966 en NL21.10983
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een vreemdelingenrechtelijke procedure. Eiser, een Georgische nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. Dit besluit, dat op 7 juli 2021 is genomen, houdt in dat eiser voor de duur van twee jaar een terugkeerverbod is opgelegd, evenals de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft zijn beroep geregistreerd onder de nummers NL21.10966 en NL21.10983. Tijdens de zitting op 12 juli 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser betwistte de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit, stellende dat verweerder op de hoogte was van een lopende verblijfsrechtelijke procedure in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat hij aan het terugkeerbevel had voldaan, en dat de opgelegde maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10983 en NL21.10966
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL21.10966. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder nummer NL21.10983. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw F.G. Reinink- Koudriacheva. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Georgische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1974.
Bestreden besluit 1 (het terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. Eiser voert aan dat er onterecht een terugkeerbesluit is opgelegd, aangezien verweerder op de hoogte was van de verblijfsrechtelijke procedure die in Polen loopt.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser een terugkeerbesluit heeft mogen opleggen. Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat hij heeft voldaan aan het
terugkeerbevel dat verweerder hem op 14 maart 2021 heeft opgelegd. Op grond van artikel 62a, derde lid, van de Vw mocht verweerder hem naar aanleiding daarvan een terugkeerbesluit opleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring)
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3b betwist.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft namelijk zijn vrije termijn van 90 dagen overschreden, waaraan verweerder het vermoeden mag verbinden dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd en niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake rechtmatige verblijfsduur. Eiser heeft dit vermoeden ook niet met geloofwaardige bewijsmiddelen kunnen weerleggen. Daarnaast heeft eiser op 14 maart 2021 een terugkeerbevel opgelegd gekregen en heeft hij niet kunnen aantonen dat hij daar gevolg aan heeft gegeven. Bovendien heeft eiser zich nooit gemeld. Hiermee heeft hij zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. De twee genoemde zware gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat daarom de beroepsgronden die gericht zijn tegen de overige gronden van de bewaring onbesproken.
7. Eiser voert aan dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld, omdat hij zelf aangeeft dat hij wil terugkeren naar Georgië en het niet duidelijk is welke uitzettingshandelingen verweerder daartoe heeft verricht.
8. De rechtbank stelt vast dat uit de brief van verweerder van 9 juli 2021 blijkt dat er op 8 juli 2021 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd en dat er op 9 juli 2021 een vlucht is aangevraagd. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat er nog geen vluchtdatum bekend is, maar dat het te verwachten is dat dit spoedig wel het geval zal zijn. De rechtbank oordeelt dat verweerder met de genoemde handelingen voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
9. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.