ECLI:NL:RBDHA:2021:16356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de voortvarendheid van de uitzettingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 12 juli 2021 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden voor de maatregel niet heeft betwist, maar dat de verweerder de lichte grond onder 4e heeft laten vervallen. De eiser heeft aangevoerd dat de verweerder ten onrechte geen navraag heeft gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM) over een eventueel uitzettingsbeletsel, aangezien hij als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren voor de conclusie dat er een strafonderzoek loopt en dat de eiser daardoor niet kan worden uitgezet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure, onder andere door een vertrekgesprek te voeren en een vlucht aan te vragen. De beroepsgrond van de eiser is afgewezen, en het beroep is ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10624
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw A. Bisha. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring niet heeft betwist. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de lichte grond onder 4e vervalt.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om navraag te doen bij het Openbaar Ministerie (OM) en wijst daartoe naar onderdeel A3, artikel 6.3, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Op grond van die bepaling dient uitzetting namelijk achterwege te blijven als de vreemdeling als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden en het strafonderzoek niet door het OM is beëindigd. Aangezien verweerder de lichte grond 4e aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, had er ook navraag moeten worden gedaan bij het OM over een eventueel uitzettingsbeletsel alvorens eiser in bewaring te stellen. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 oktober 2003.1 Volgens eiser ontbreekt hiermee het zicht op uitzetting en heeft verweerder onvoldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser. In de tweede termijn heeft eiser verduidelijkt dat zijn beroepsgrond enkel en alleen de voortvarendheid betreft. De rechtbank zal de beroepsgrond daarom in het kader van de voortvarendheid beoordelen.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Vast staat dat verweerder de lichte grond onder 4e niet langer handhaaft. Dit betekent dat aan eiser niet langer wordt tegengeworpen dat hij verdacht is van een misdrijf of daarvoor is veroordeeld. Hierdoor is er geen aanknopingspunt meer voor de conclusie dat eiser is of kan worden betrokken in een strafrechtelijke procedure. Bovendien bevat het Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juli 2021 geen strafvorderlijke gegevens. Verweerder heeft ter zitting ook nog medegedeeld dat de regievoerder op 5 juli 2021 nog een keer heeft gecontroleerd of eiser bekend was in de justitiële documentatie en dat is gebleken dat er geen openstaande zaken waren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voor verweerder geen aanknopingspunten bestonden om navraag te doen bij het OM naar een eventueel uitzettingsbeletsel. Er blijkt immers niet uit het dossier dat er een strafonderzoek loopt en dat eiser daardoor niet kan worden uitgezet.
5. Verder stelt de rechtbank vast dat op 6 juli 2021 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd en dat er op diezelfde dag een vlucht is aangevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser gewerkt. Overigens is in dit kader van belang dat eiser zelf met hulp van de IOM ook een vlucht heeft geboekt voor 13 juli 2021. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
20 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.