ECLI:NL:RBDHA:2021:16355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verwijzing naar gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.K.E. van den Heuvel, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 2 juli 2021 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet in het bezit was van geldige reisdocumenten en zich niet had gemeld bij de autoriteiten, wat leidde tot de conclusie dat er een significant risico op onttrekking bestond. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat de inbewaringstelling in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat hij niet voldoende had onderbouwd in welke gevallen vreemdelingen anders waren behandeld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10581
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer K. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het voortraject
1. Eiser voert aan dat er tijdens het voortraject sprake was van een optelling van slordigheden die tot een veroordeling van verweerder in de proceskosten zou moeten leiden. Op het ‘Proces verbaal van bevindingen Nederlandse Spoorwegen’ staan namelijk geen namen vermeld en het is niet ondertekend. Daarnaast staat op het proces-verbaal van het gehoor voor inbewaringstelling vermeld dat de advocaat/de advocatendienst op 2 juli 2021 om 00:27 op de hoogte werd gesteld van het gehoor, maar dat is onjuist. Gemachtigde is namelijk pas de volgende dag gebeld.
2. De rechtbank is van oordeel dat uit het M105 formulier ‘Proces–verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding’ voldoende blijkt wat de niet-vreemdelingrechtelijke aanleiding was om eiser staande te houden, namelijk het niet in bezit zijn van een treinkaartje. Ter uitvoering van de politietaak is eiser in de trein staande gehouden en hij is daarna
overgedragen aan de vreemdelingenpolitie omdat hij geen identiteitsdocumenten bij zich had. Dat er op het proces-verbaal van de Nederlandse Spoorwegen geen namen of handtekeningen staan doet hier niet aan af.
3. Ten aanzien van de grond over de onjuiste vermelding van het tijdstip waarop de advocaat op de hoogte is gesteld oordeelt de rechtbank dat er geen consequenties aan verbonden zijn door gemachtigde. Gemachtigde geeft ter zitting zelf aan dat hij de volgende dag wel degelijk op de hoogte is gesteld. De beroepsgrond leidt daarom niet tot een gebrek en slaagt daarom niet.
De bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3b en 3i betwist. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de zware grond onder 3i vervalt.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser was niet in het bezit van geldige reisdocumenten toen hij Nederland in reisde. Hij is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze
binnengekomen. Ook staat vast dat eiser zich niet heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten en zich daarmee aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. De twee genoemde gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat daarom de beroepsgronden die gericht zijn tegen de overige gronden van de maatregel van bewaring onbesproken.
Het gelijkheidsbeginsel
7. Tot slot voert eiser aan dat de inbewaringstelling in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat vreemdelingen die zich in Ter Apel melden om asiel aan te vragen niet in bewaring worden gesteld, in tegenstelling tot eiser. Ook vreemdelingen die meerdere keren met onbekende bestemming vertrekken en zich vervolgens opnieuw melden worden niet in bewaring gesteld. Eiser stelt dat met deze praktijk gelijke (en zelfs zwaardere) gevallen
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
anders worden behandeld.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende concreet heeft onderbouwd in welke specifieke gelijke gevallen vreemdelingen anders zijn behandeld dan hij. De enkele algemene stelling dat vreemdelingen die zich melden in Ter Apel niet in bewaring worden gesteld is daartoe onvoldoende. In het geval van eiser had verweerder, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de motivering van de maatregel, eiser in bewaring mogen stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.