ECLI:NL:RBDHA:2021:16346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
20 - 3967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een visum kort verblijf op grond van volksgezondheid en niet-essentiële reis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraanse vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had op 5 september 2019 een visum aangevraagd voor familiebezoek in Nederland, maar deze aanvraag werd op 18 september 2019 afgewezen. Het bezwaar dat eiseres tegen deze afwijzing indiende, werd op 14 april 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van het visum is gebaseerd op de beoordeling dat eiseres een bedreiging voor de volksgezondheid vormt, zoals omschreven in de Schengengrenscode, vanwege de coronapandemie. De rechtbank oordeelt dat de Minister van Buitenlandse Zaken voldoende beoordelingsruimte heeft om te bepalen of iemand in aanmerking komt voor een visum en dat de afwijzing van eiseres niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar situatie anders is dan die van andere aanvragers die in dezelfde omstandigheden zijn afgewezen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Minister niet verplicht was om in te gaan op alle bezwaren van eiseres en dat de beoordeling van de Minister voldoende individueel was. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het visum terecht is, omdat eiseres niet kan worden aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 5 september 2019 voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen mevrouw [A] , referente en moeder van eiseres..

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft een visum aangevraagd voor familiebezoek in Nederland.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft in het primaire besluit het aangevraagde visum geweigerd omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Daarnaast kan het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaat te verlaten voor het verstrijken van het visum niet worden vastgesteld. [1]
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering van het visum kennelijk ongegrond verklaard, omdat zij wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. [2] Verweerder heeft deze grondslag gebruikt omdat de Nederlandse overheid verschillende maatregelen heeft genomen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Zo heeft de Nederlandse overheid besloten vanaf 19 maart 2020 de grenzen te sluiten voor burgers van buiten de Europese Unie. Eiseres wordt niet aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht.
Uitspraak van de meervoudige kamer
4. Eiseres is voor de zitting in de gelegenheid gesteld een reactie uit te brengen over de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van
19 januari 2021 [3] . In deze zaak heeft verweerder ook het bezwaar tegen de weigering van een visumaanvraag kennelijk ongegrond verklaard, omdat de eiser in die zaak werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren.
Het standpunt van eiseres
5. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit niet inhoudelijk is ingegaan op haar bezwaargronden. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom vestigingsgevaar wordt aangenomen, maar alleen verwezen naar de algemene situatie in het land en het coronavirus. Hierdoor is eiseres in haar belangen geschaad, omdat zij nu niet weet hoe verweerder deze andere afwijzingsgronden bij een eventuele volgende aanvraag beoordeelt. Eiseres doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle [4] , en stelt dat verweerder in die zaak wel inhoudelijk op de gronden van bezwaar is ingegaan. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de aanvraag en het bezwaar dateren van ruim voor de uitbraak van het coronavirus. Eiseres meent dat verweerder te strikt vasthoudt aan het toetsingsmoment van de beslissing op bezwaar, omdat er ten tijde van de aanvraag andere omstandigheden golden – het coronavirus was er toen nog niet – en eiseres wel voldeed aan de voorwaarden voor een visum. Dat is in bezwaar nader toegelicht door haar. Bovendien is de situatie sinds 1 juli 2021 weer gewijzigd, omdat de maatregelen zijn versoepeld en met een vaccinatiebewijs gereisd kan worden. Verweerder zou dit bij zijn beoordeling moeten betrekken. Verder heeft verweerder de belangen van eiseres onvoldoende kenbaar afgewogen bij het bestreden besluit. Eiseres heeft haar familie in Nederland al heel lang niet gezien en zij missen elkaar erg. Tot slot stelt eiseres dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden door haar niet te horen in bezwaar.
Het oordeel van de rechtbank
6. In de uitspraak van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats van 19 januari 2021 [5] is al overwogen dat verweerder een ruime beoordelingsmarge heeft bij de vaststelling of iemand al dan niet in aanmerking komt voor een visum. Dat geldt ook voor deze zaak en verweerder heeft in dit geval kunnen weigeren om een visum aan eiseres te verlenen. Verweerder heeft eiseres als een potentiële bedreiging voor de volksgezondheid kunnen aanmerken, omdat eiseres afkomstig is uit een derde land. Verder is niet gebleken dat eiseres onder één van de uitzonderingscategorieën op het inreisverbod valt, omdat zij niet kan worden aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. De reden waarom eiseres een visum aanvraagt is familiair van aard en familiebezoeken vallen in beginsel niet onder noodzakelijke reizen. Eiseres heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt waarom haar bezoek niet als een
niet-essentieel bezoek aangemerkt zou moeten worden.
7. Verweerder was niet gehouden om in te gaan op de bezwaren van eiseres tegen de afwijzingsgronden die verweerder aan het primaire besluit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiseres hier graag helderheid over wil met het oog op toekomstige aanvragen, maar op grond van de Visumcode is verweerder hier niet toe verplicht en kan hij met één afwijzingsgrond volstaan. Dat verweerder in andere visumzaken op dit punt soms een andere afweging maakt, bijvoorbeeld vanwege de voorgeschiedenis in die zaken, betekent niet dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door in dit geval niet op de ‘eerdere’ afwijzingsgronden in te gaan. Verweerder heeft er overigens nog op gewezen dat bij toekomstige visumaanvragen steeds opnieuw wordt gekeken of aan alle voorwaarden is voldaan en dat wordt getoetst aan de stand van zaken op dat moment.
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het nemen van zijn bestreden besluit geen rekening heeft hoeven houden met de omstandigheid dat de aanvraag en het bezwaarschrift van voor de uitbraak van de coronacrisis dateren. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt in de bezwaarprocedure een heroverweging plaats van het primaire besluit. Dit is een volledige heroverweging waarbij verweerder niet gebonden is aan omstandigheden die spelen voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank acht de termijn tussen het moment van de aanvraag en het bestreden besluit in dit geval overigens ook niet zo uitzonderlijk lang dat dit tot een ander oordeel zou moeten leiden. Ook het feit dat de reisbeperkingen volgens eiseres sinds 1 juli 2021 versoepeld zijn betekent niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De gewijzigde omstandigheden kunnen uiteraard wel van belang zijn voor een eventuele volgende aanvraag. De rechtbank is echter van oordeel dat het niet onredelijk is van verweerder om in deze procedure vast te houden aan het toetsingsmoment van de beslissing op bezwaar, ook al betekent dit dat eiseres te zijner tijd een nieuwe aanvraag moet doen en daarvoor opnieuw kosten moet maken.
9. De meervoudige kamer van deze zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 19 januari 2021 [6] reeds overwogen dat, hoewel verweerder in het bestreden niet expliciet stil heeft gestaan bij de belangen van eiser bij toewijzing van het verzoek voor een visum kort verblijf, de beoordeling van verweerder voldoende individueel is. De rechtbank volgt deze uitspraak en is van oordeel dat de beoordeling van verweerder in dit geval ook voldoende individueel is, omdat verweerder de weigering van het visum heeft gebaseerd op alle elementen die eiseres haar situatie kenmerken en de aanwijzingen waarover hij beschikte, te weten de coronapandemie, de getroffen nationale en Europese maatregelen om de volksgezondheid te beschermen, het Europese inreisverbod om reisbewegingen te verminderen, de uitzonderingen op het inreisverbod en de omstandigheid dat eiseres niet onder die uitzonderingen valt.
10. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder eiseres niet heeft hoeven horen. Er is namelijk sprake van het toepassen van de zelfstandige, dwingende weigeringsgrond van de Visumcode. Verweerder beschikte daarbij over alle relevante feiten om die weigeringsgrond toe te passen. Er was sprake van een gevaar voor de volksgezondheid zoals bedoeld in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode en er was een Europees inreisverbod als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Uit de aanvraag en het bezwaarschrift van eiseres kon worden afgeleid dat zij een visum aanvroeg vanwege familiebezoek, zodat zij niet kon worden aangemerkt als reiziger met een essentiële functie of een reiziger aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. Een feitelijke toelichting door eiseres tijdens een gehoor zou gelet op hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht dan ook niet tot een andersluidend besluit hebben geleid. Ook tijdens de beroepsprocedure is niet gebleken dat dit anders moet zijn. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen afwijken van het uitgangspunt in Werkinstructie 2019/16 dat het in rede ligt om een vreemdeling te horen bij het inroepen van een andere weigeringsgrond.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder ii en sub b, van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (de Visumcode).
2.Artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a, onder vi, van de Visumcode.
6.Idem.