Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft voor haarzelf en voor haar twee kinderen, [B] en [C] , een visum aangevraagd voor familiebezoek in Nederland.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag geweigerd. Bij het besluit van 21 oktober 2019 is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 maart 2020 heeft deze rechtbank het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit van 21 oktober 2019 vernietigd. De rechtbank heeft verweerder daarbij opgedragen een nieuw besluit te nemen. Dat heeft verweerder gedaan op 9 april 2020.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft in het primaire besluit het aangevraagde visum geweigerd omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Daarnaast kan het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaat te verlaten voor het verstrijken van het visum niet worden vastgesteld (vestigingsgevaar).
4. In het besluit van 9 april 2020 heeft verweerder niet meer aan eiseres tegengeworpen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet zijn aangetoond. Dat sprake is van vestigingsgevaar heeft verweerder wel gehandhaafd. Daarnaast heeft verweerder een nieuwe weigeringsgrond ingeroepen, namelijk dat eiseres wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus.Verweerder heeft deze grondslag gebruikt omdat de Nederlandse overheid verschillende maatregelen heeft genomen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Zo heeft de Nederlandse overheid besloten vanaf 19 maart 2020 de grenzen te sluiten voor burgers van buiten de Europese Unie. Eiseres wordt niet aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht.
Uitspraak van de meervoudige kamer
5. Eiseres is voor de zitting in de gelegenheid gesteld een reactie uit te brengen over de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van
19 januari 2021. In deze zaak heeft verweerder ook het bezwaar tegen de weigering van een visumaanvraag kennelijk ongegrond verklaard, omdat de eiser in die zaak werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren.
Het standpunt van eiseres
6. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er redelijke twijfel bestaat dat zij tijdig het grondgebied verlaat. Het is voor eiseres onduidelijk waarom verweerder daarover twijfelt. Eerder, in 2012, is aan eiseres een visum verleend en toen is zij ook tijdig teruggekeerd. Verder heeft eiseres binding met het land van herkomst doordat zij daar zorgtaken heeft voor haar man en andere familieleden. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door in het bestreden besluit een nieuwe weigeringsgrond toe te passen. Dat de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, in haar uitspraak van 19 januari 2021anders heeft geoordeeld, betekent volgens eiseres niet dat in haar zaak de nieuwe weigeringsgrond mag worden toegepast, omdat de voorgeschiedenis in dit geval anders is. Zoals onder 2 is geschetst, heeft de rechtbank het besluit van 21 oktober 2019 vernietigd en verweerder de opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen. Eiseres voert verder aan dat verweerder herstelverzuim had moeten aanbieden, omdat de inreisbeperkingen vanwege het coronavirus tijdelijk van aard zijn. Daarnaast vindt eiseres dat verweerder tegenstrijdige standpunten inneemt, omdat hij zich in bewaringszaken wel op het standpunt stelt dat de reisbeperkingen tijdelijk van aard zijn. Ten slotte voert eiseres aan dat de hoorplicht is geschonden. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, en stelt dat niet op voorhand uitgesloten had kunnen worden of eiseres onder één van de uitzonderingscategorieën van het inreisverbod valt, waardoor haar reis naar Nederland wel essentieel kon zijn.
Het oordeel van de rechtbank
7. In de uitspraak van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats van 19 januari 2021is al overwogen dat verweerder een ruime beoordelingsmarge heeft bij de vaststelling of iemand al dan niet in aanmerking komt voor een visum. Dat geldt ook voor deze zaak en verweerder heeft in dit geval kunnen weigeren om een visum aan eiseres te verlenen. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom het gevraagde visum wordt geweigerd op grond van het bestaan van redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de Schengen-lidstaten tijdig te verlaten. Verweerder heeft in het bestreden besluit gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 30 maart 2020, die in rechte vast is komen te staan. In rechtsoverweging 9.1 tot en met 9.8 van die uitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld dat de sociale en economische binding van eiseres met Iran niet zodanig zijn dat daardoor haar terugkeer is gewaarborgd. In aanvulling daarop heeft verweerder in het bestreden besluit toegelicht dat elke visumaanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld en dat een eerdere visumverlening niet automatisch betekent dat bij een nieuwe aanvraag opnieuw een visum wordt verleend. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie waarin verweerder eerder wel een visum heeft verleend rechtens gelijk, althans vergelijkbaar is met de onderhavige visumaanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee thans voldoende gemotiveerd waarom geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan het feit dat eiseres in 2012 wel tijdig is teruggekeerd. . Verweerder heeft daarom het visum voor kort verblijf op basis van deze grondslag kunnen weigeren.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eiseres als een potentiële bedreiging voor de volksgezondheid heeft kunnen aanmerken, omdat eiseres afkomstig is uit een derde land. Verder is niet gebleken dat eiseres onder één van de uitzonderingscategorieën op het inreisverbod valt, omdat zij niet kan worden aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. De reden waarom eiseres een visum aanvraagt is familiair van aard en familiebezoeken vallen in beginsel niet onder noodzakelijke reizen. Eiseres heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt waarom haar bezoek niet als een niet-essentieel bezoek aangemerkt zou moeten worden.
10. Dat verweerder in het bestreden besluit een andere grondslag heeft gebruikt voor de weigering van het visum dan in het primaire besluit, betekent niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is en vernietigd moet worden. Op grond van artikel 7:11 van de Awb vindt in bezwaar immers een volledige heroverweging plaats en het inroepen van een nieuwe weigeringsgrond kan worden beschouwd als het resultaat van de heroverweging. Dat het procedurele voortraject in deze zaak anders is dan in de eerder genoemde zaak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, omdat de rechtbank het besluit van verweerder heeft vernietigd en opdracht heeft gegeven om een nieuw besluit te nemen, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder mag immers ook dan kijken naar de actuele situatie en op basis daarvan een andere weigeringsgrond toevoegen.
11. Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat verweerder herstelverzuim had moeten aanbieden of het bestreden besluit had moeten aanhouden tot na de opheffing van de reisbeperkingen. De Visumcode biedt geen ruimte voor herstelverzuim of het nemen van een extra tussenstap, waarbij het visum wel wordt verleend maar later wordt beoordeeld of van het visum gebruik kan worden gemaakt. De rechtbank begrijpt dat het voor verweerder op het moment dat hij het bestreden besluit nam ongewis was hoe de situatie zich zou ontwikkelen en dat er om die reden ook geen aanleiding bestond om herstelverzuim aan te bieden.
12. Voor wat betreft de stelling van eiseres dat verweerder in bewaringszaken een ander standpunt inneemt over de reisbeperkingen als gevolg van corona, kan de rechtbank zich voorstellen dat eiseres dat tegenstrijdig vindt. Dat betekent alleen niet dat in dit geval het besluit van verweerder onjuist of onrechtmatig is. Voor bewaringszaken geldt namelijk een wezenlijk ander toetsingskader, waardoor een vergelijking met visumzaken geen doel kan treffen.
13. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder eiseres niet heeft hoeven horen. Er is namelijk sprake van het toepassen van de zelfstandige, dwingende weigeringsgrond van de Visumcode. Verweerder beschikte daarbij over alle relevante feiten om die weigeringsgrond toe te passen. Er was sprake van een gevaar voor de volksgezondheid zoals bedoeld in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode en er was een Europees inreisverbod als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Uit de aanvraag en het bezwaarschrift van eiseres kon worden afgeleid dat zij een visum aanvroeg vanwege een familiebezoek, zodat zij niet kon worden aangemerkt als reiziger met een essentiële functie of een reiziger aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. Een feitelijke toelichting door eiseres tijdens een gehoor zou gelet op hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht dan ook niet tot een andersluidend besluit hebben geleid. Ook tijdens de beroepsprocedure is niet gebleken dat dit anders moet zijn. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen afwijken van het uitgangspunt in Werkinstructie 2019/16 dat het in rede ligt om een vreemdeling te horen bij het inroepen van een andere weigeringsgrond.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.