ECLI:NL:RBDHA:2021:16340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
NL21.7181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de grondslag van de maatregel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.W.J. van der Meer, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 6 mei 2021 was genomen. Dit besluit hield in dat eiser op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring was gesteld. Eiser betwistte de grondslag van de maatregel, stellende dat er op het moment van inbewaringstelling geen overdrachtsbesluit was en dat er geen claimakkoord met Zwitserland bestond. De rechtbank oordeelde dat voor de grondslag van artikel 59a enkel vereist is dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht, zoals bedoeld in de Dublinverordening. De rechtbank stelde vast dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld door op 6 mei 2021 een claimverzoek naar Zwitserland te sturen, ondanks dat er op 4 mei 2021 al informatie was ontvangen van Roemenië dat de verantwoordelijkheid was overgegaan naar Zwitserland. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat het beroep ongegrond was. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7181
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M. Cheiboukh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De grondslag van de maatregel van bewaring
1. Eiser voert aan dat de grondslag van de maatregel van bewaring onjuist is, aangezien er op het moment van inbewaringstelling geen overdrachtsbesluit was genomen en er nog geen claimakkoord met Zwitserland was. Verweerder was op 4 mei 2021, twee dagen voor de inbewaringstelling, al op de hoogte gesteld door Roemenië dat zij het claimakkoord niet accepteerden, omdat de verantwoordelijkheid was overgegaan op Zwitserland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2. Voor de grondslag van artikel 59a van de Vw is enkel vereist dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en dat er
een significant risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.1 Op het moment van inbewaringstelling bood de informatie van de Roemeense autoriteiten een voldoende concreet aanknopingspunt voor de reële mogelijkheid dat eiser naar Zwitserland kon worden overgedragen. Het feit dat er toen nog geen claimakkoord of overdrachtsbesluit in het kader van de overdracht aan Zwitserland bestond, maakt dus niet dat de grondslag van artikel 59a onjuist is.
De bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de zware grond onder 3k betwist.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3b niet heeft betwist. Deze gronden zijn feitelijke juist en voldoende gemotiveerd in de maatregel. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Al om die reden slaagt de beroepsgrond niet. De rechtbank laat daarom de overige geschilpunten over de gronden van de bewaring onbesproken.
De voortvarendheid
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door op 6 mei 2021 een claimverzoek aan Zwitserland te versturen, terwijl hij al op 4 mei 2021 op de hoogte was gesteld door Roemenië dat de verantwoordelijkheid was overgegaan op Zwitserland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Niet in geschil is dat verweerder op 6 mei 2021 een claimverzoek naar de autoriteiten van Zwitserland heeft verzonden. Deze handeling kan worden aangemerkt als
1. Artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
handelingen van directe betekenis voor de overdracht van eiser. Door op de tweede dag van de inbewaringstelling een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de overdracht van eiser, heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld.4
Zicht op uitzetting
8. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting zijn beroepsgrond met betrekking tot het zicht op uitzetting heeft ingetrokken.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
4 Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3486.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.