ECLI:NL:RBDHA:2021:16323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
NL21.12467 en NL21.12469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Denemarken onder de Dublinverordening met betrekking tot indirect refoulement naar Syrië

In deze zaak hebben eisers, een moeder en haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De Staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. De rechtbank heeft de zaak op 17 augustus 2021 behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eisers niet in behandeling is genomen omdat Denemarken op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor hun asielverzoek. Eisers hebben aangevoerd dat zij bij overdracht naar Denemarken risico lopen op indirect refoulement naar Syrië, en dat er geen effectieve rechtsbescherming is in Denemarken. De rechtbank oordeelt dat eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van structurele gebreken in het Deense asiel- en opvangsysteem en dat de Deense overheid zich aan haar verdragsverplichtingen houdt. De rechtbank volgt de Staatssecretaris in zijn standpunt dat er geen aanleiding is om de asielaanvragen van eisers in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.12467 en NL21.12469

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] ,eiseres
,mede namens haar minderjarige kind
[naam] ,en
[eiser], eiser, gezamenlijk te noemen: eisers
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Yousef), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluiten van 29 juli 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaken NL21.12468 en NL21.12470, op 17 augustus 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Altaee. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen. Volgens verweerder is Denemarken op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielverzoek. Denemarken heeft ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eisers hebben op 29 juli 2015 een verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging gekregen in Denemarken, welke geldig was tot 1 augustus 2021. Omdat eisers een asielaanvraag in Nederland hebben ingediend, is de verblijfsvergunning in Denemarken vervallen per 31 maart 2021. Niet in geschil is dat Denemarken op grond van artikel 12, lid 4, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.
3. Eisers voeren allereerst aan dat zij bij overdracht naar Denemarken risico lopen op indirect refoulement naar Syrië. Hierbij verwijzen eisers naar Kamervragen aan de staatssecretaris over het terugsturen van Syriërs door de Deense autoriteiten die op 4 juni 2021 zijn beantwoord1. Ook verwijzen eisers naar een artikel van de NOS van 28 april 2021, waaruit blijkt dat zij terecht zullen komen in 'uitzettingskampen', waar hun rechten zullen vervallen. Dit is een vorm van detentie die volgens eisers aangemerkt dient te worden als gedwongen uitzetting. Omdat detentie alleen mag worden ingezet als er sprake is van zicht op uitzetting, lijkt de Deense overheid volgens eisers te onderkennen dat er zicht op uitzetting is naar Syrië. Daarnaast kan volgens eisers niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, gelet op de slechte situatie van Syriërs in Denemarken. Ook betogen eisers dat hun asielaanvraag in Denemarken mogelijk als opvolgende aanvraag zal worden aangemerkt, waardoor deze niet in behandeling zal worden genomen. Dat zou mogelijk betekenen dat er geen effectief rechtsmiddel beschikbaar is tegen uitzetting naar Syrië en dat zij op straat zullen belanden zonder de nodige voorzieningen. Ook betogen eisers dat er een onderzoeksplicht rust op verweerder ten aanzien van het risico op indirect refoulement. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder de asielaanvragen van eisers aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, gelet op de individuele en bijzondere omstandigheden. Eisers hebben te maken gehad met discriminatie en volgens eisers is de verblijfsvergunning van de man van eiseres in gevaar door het gewijzigde beleid. Daarnaast konden eisers niet tot rust komen in Denemarken door de stress, wat heeft geleid tot spanningen binnen het gezin en migraine bij eiseres.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Denemarken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hetgeen eisers hebben aangevoerd is onvoldoende om daar van af te wijken. Ook zijn er volgens verweerder geen ernstige op feiten berustende gronden waaruit blijkt dat er sprake zal zijn van indirect refoulement. Dat er een verschil in bescherming is, doet hier niet aan af. Daarnaast kunnen eisers in het uiterste geval naar het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) en vragen om een interim measure. Verweerder ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 17, lid 1, van de Dublinverordening.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Denemarken mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat in hun geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Denemarken. Eisers zijn hier niet in geslaagd. Eisers hebben geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele gebreken in het Deense asiel- en opvangsysteem. Daarnaast garandeert Denemarken met het claimakkoord dat aan eisers in lijn met de richtlijnen asiel- en opvangvoorzieningen zullen worden geboden. In het claimakkoord is dat ook expliciet bevestigd.
1. Brief van 4 juni 2021, kenmerk 3325045, Antwoorden Kamervragen over de deportatie van Syrische vluchtelingen door Denemarken.
Indirect refoulement
6. Ten aanzien van het risico op indirect refoulement overweegt de rechtbank als volgt. Duidelijk is dat de Deense overheid een nieuwe aanpak hanteert voor Syriërs met een tijdelijke verblijfsvergunning. Uit de overgelegde informatie blijkt echter niet dat eisers onder die aanpak vallen. De overgelegde informatie gaat over Syriërs uit Damascus en omgeving, daar komen eisers niet vandaan. Niet is gebleken waarom eisers desondanks onder deze aanpak zouden vallen. Uit de beschikbare informatie valt bovendien niet af te leiden dat Denemarken Syriërs gedwongen uitzet naar Syrië. Eisers zijn ook niet gedwongen hun Deense woning te verlaten en naar een andere opvanglocatie te gaan in verband met mogelijke terugkeer naar Syrië. Op zitting heeft eiseres verklaard dat haar echtgenoot nog steeds in de woning woont en dat zijn verblijfsvergunning niet is ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is de overgelegde informatie onvoldoende om van verweerder te verwachten hier onderzoek naar te doen, in het kader van het asielverzoek van eisers. Verweerder mag er op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat Denemarken zich aan haar verdragsverplichtingen houdt, waaronder het verbod op refoulement. In ieder geval mag verweerder er vanuit gaan dat Denemarken zich wat betreft eisers aan haar verdragsverplichtingen houdt.
Rechtsbescherming
7. De stelling van eisers dat zij in Denemarken geen effectief rechtsmiddel zullen krijgen, volgt de rechtbank niet. De Deense autoriteiten hebben met het claimakkoord toegezegd dat ze de asielaanvraag in behandeling zullen nemen. Daarnaast blijkt uit de antwoorden op de Kamervragen van 4 juni 2021, in het bijzonder het antwoord op vraag 6, dat er tegen een afwijzing van een asielverzoek of een intrekking van een vergunning een beroep open staat bij de Refugee Appeals board. Indien alle Deense rechtsmiddelen zijn uitgeput, staat er voor eisers ook een rechtsgang open bij het EHRM. Eisers hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit niet mogelijk zou zijn. Daarnaast is niet gebleken dat hun asielaanvraag als opvolgende aanvraag zal worden behandeld.
Artikel 17 Dublinverordening
8. Verweerder heeft in de omstandigheden van eisers dan ook geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eisers hebben aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
20 augustus 2021
en zal bekend worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.J. Catsburg M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [nummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.