ECLI:NL:RBDHA:2021:16317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
NL20.6715 en NL20.13645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen hoogte vastgestelde dwangsom in asielprocedure

In deze zaak heeft eiser op 14 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 24 juli 2020 de aanvraag ingewilligd, maar heeft daarbij een bestuurlijke dwangsom van € 322,- toegekend. Eiser is het niet eens met de hoogte van deze dwangsom en heeft op 7 juli 2020 opnieuw beroep ingesteld tegen hetzelfde besluit, wat heeft geleid tot de zaak met nummer NL20.13645.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 28 juni 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend en dat hij verweerder op 17 februari 2020 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat de coronacrisis niet als overmacht kan worden aangemerkt voor de gehele periode van het beslissen op de aanvraag. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat verweerder een dwangsom van € 567,- aan eiser moet betalen, omdat hij niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank verklaart het beroep met zaaknummer NL20.6715 gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de dwangsom betreft. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 567,- en veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten. Het beroep met zaaknummer NL20.13645 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank al heeft beslist in de zaak met nummer NL20.6715.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6715 en NL20.13645

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder (gemachtigde: D. Meier).

Procesverloop

Eiser is op 14 maart 2020 in beroep gegaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (NL20.6715).
Bij besluit van 24 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. Verweerder heeft daarbij een bestuurlijke dwangsom toegekend van € 322,-. Eiser is het niet eens met de hoogte van de vastgestelde dwangsom.
Eiser is vervolgens op 7 juli 2020 in beroep gegaan tegen hetzelfde besluit van 24 juli 2020, omdat eiser het niet eens is met de hoogte van de vastgestelde dwangsom (NL20.13645).

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep met zaaknummer NL20.6715
1. Eiser heeft op 28 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 17 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag. Eiser is op 14 maart 2020 in beroep gegaan bij de rechtbank tegen het uitblijven van een besluit. Verweerder heeft vervolgens op 24 juli 2020 op de asielaanvraag beslist. Verweerder heeft in dat besluit beslist dat hij aan eiser een bestuurlijke dwangsom van € 322,- is verschuldigd.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat, anders dan verweerder stelt, er geen sprake is van overmacht als bedoeld in artikel 4:15, tweede lid onder c, van de Awb. Verweerder heeft overigens de beslistermijn niet opgeschort. Verder merkt eiser op dat verweerder al in april/mei was gestart met telehoren.
3. Verweerder stelt zich in het besluit van 24 juli 2020 op het standpunt dat er sprake is van
overmacht als bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, onder c van de Awb. Verweerder geeft daarvoor de volgende onderbouwing. Verweerder heeft de ingebrekestelling van 17 februari 2020 op 18 februari 2020 ontvangen en moet vanaf twee weken na die datum een dwangsom betalen. De twee weken zijn verstreken op 3 maart 2020. Over de periode van 16 maart 2020 tot de dag van het telegehoor wordt geen dwangsom berekend. Dit is het gevolg van de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Het telegehoor heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020. Dit betekent dat aan eiser een dwangsom van 3 maart 2020 tot 16 maart 2020 en van 22 juni tot 24 juni 2020 moet worden voldaan, zijnde een bedrag van € 322,-.
4. De rechtbank oordeelt dat de coronacrisis weliswaar kan worden aangemerkt als een abnormale en onvoorziene omstandigheid die buiten toedoen en risicosfeer van verweerder ligt, maar dat niet aannemelijk is geworden dat het voor verweerder onmogelijk was om in de hele periode - vanaf het moment dat hij in gebreke is tot 42 dagen daarna - in verband met de geldende maatregelen rondom het coronavirus op de asielaanvraag te beslissen.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 3 juli 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem 7 en de uitspraak van de ABRvS van 16 december 2020 8, waarin is overwogen dat slechts voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake kan zijn van overmacht, zodat slechts over die periode geen dwangsommen voor niet tijdig beslissen zijn verschuldigd, althans, voor zover het daarbij gaat om zaken waarin de gehoren in de algemene asielprocedure nog niet hadden plaatsgevonden. De rechtbank sluit zich daarbij aan en bepaalt dat de wettelijke dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, wanneer deze op of vóór 16 maart 2020 is begonnen te lopen en de vreemdeling op 16 maart 2020 nog niet was gehoord, vanaf die datum wordt opgeschort voor de duur van twee maanden. Voor deze zaak betekent dat het volgende.
5. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld op 17 februari 2020. Op grond van artikel 4:17 van de Awb zou verweerder dus vanaf 3 maart 2020 een dwangsom verbeuren. Verweerder was van 3 maart 2020 tot 16 maart 2020 (13 dagen) een dwangsom verschuldigd en van 16 mei 2020 tot het moment van het beslissen op de aanvraag, 24 juli 2020 (8 dagen). Gelet op artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, moet verweerder daarom een dwangsom van € 567,- aan eiser betalen.
6. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dit ziet op de hoogte van de toegekende dwangsom. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 567,-. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
7. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 534,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,-).
Ten aanzien van het beroep met zaaknummer NL20.13645
8. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen hetzelfde besluit nogmaals in beroep is gegaan. Nu de rechtbank met deze uitspraak heeft beslist in het beroep met zaaknummer NL20.6715 ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat eiser procesbelang heeft bij dit beroep, zodat dit beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer NL20.6715 gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 567,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser;
  • Verklaard het beroep met zaaknummer NL20.13645 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
29 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.