In deze zaak heeft eiser op 14 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 24 juli 2020 de aanvraag ingewilligd, maar heeft daarbij een bestuurlijke dwangsom van € 322,- toegekend. Eiser is het niet eens met de hoogte van deze dwangsom en heeft op 7 juli 2020 opnieuw beroep ingesteld tegen hetzelfde besluit, wat heeft geleid tot de zaak met nummer NL20.13645.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 28 juni 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend en dat hij verweerder op 17 februari 2020 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat de coronacrisis niet als overmacht kan worden aangemerkt voor de gehele periode van het beslissen op de aanvraag. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat verweerder een dwangsom van € 567,- aan eiser moet betalen, omdat hij niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank verklaart het beroep met zaaknummer NL20.6715 gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de dwangsom betreft. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 567,- en veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten. Het beroep met zaaknummer NL20.13645 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank al heeft beslist in de zaak met nummer NL20.6715.