ECLI:NL:RBDHA:2021:16305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
NL21.12417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Syrische asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G. Ocak, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 28 juli 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel werd opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 augustus 2021, waarbij de eiser en de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 2 augustus 2021 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op dat moment niet onrechtmatig was, ondanks de argumenten van de eiser dat hij zich aan zijn meldplicht had gehouden en dat hij medische klachten had die een lichter middel rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk was en dat de belangen van de eiser niet zwaarder wogen dan de belangen van de staat. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12417
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 2 augustus 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Syrische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat de zware grond onder 3a niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat het normaal is dat hij als asielzoeker zonder de juiste reisdocumenten is ingereisd. Verder is ook de zware grond onder 3b onjuist, omdat hij zich wel aan zijn meldplicht heeft gehouden. Dat hij niet op het asielzoekerscentrum verbleef, betekent niet dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Voorts stelt eiser dat hij nog verschillende procedures voor rechtmatig verblijf had lopen en dat hieruit ook blijkt dat hij zich niet aan het toezicht zou onttrekken.
5. Ten aanzien van de zware grond onder 3a stelt de rechtbank vast dat eiser erkent dat hij niet met de juiste reisdocumenten Nederland is ingereisd. Dit betekent dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Dat eiser stelt dat dit inherent is aan het zijn van een asielzoeker, betekent niet dat deze grond niet aan hem kan worden tegengeworpen. Bovendien heeft verweerder in de maatregel gemotiveerd dat eiser zich in strijd met de Europese wetgeving niet beschikbaar heeft gehouden voor de asielprocedure in een andere lidstaat. Ook om die reden mag de zware grond onder 3a aan hem worden tegengeworpen. Verweerder heeft deze grond dan ook terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd.
Ten aanzien van de zware grond onder 3b overweegt de rechtbank dat eiser niet aan verweerder heeft laten weten wat zijn verblijfsplaats is, terwijl dit wel een verplichting is. Dat eiser zich verder wel heeft gemeld, doet er niet aan af dat verweerder in de tussenliggende tijd niet wist waar hij verbleef. Ook de zware grond onder 3b heeft verweerder dus terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd.
6. De zware gronden onder 3a en 3b kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring dragen. Uit deze gronden volgt dat er een significant risico is dat
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat eiser nog verschillende procedures voor rechtmatig verblijf heeft lopen, maakt dit risico op onttrekking niet anders. Wat eiser over de overige gronden heeft aangevoerd, hoeft daarom niet meer besproken te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Hij heeft namelijk verschillende medische klachten. Het was daarom meer op zijn plaats geweest om hem bijvoorbeeld een meldplicht op te leggen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring de belangen van eiser voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Verweerder heeft in de maatregel kenbaar meegewogen dat eiser medische en psychische klachten heeft en dat hij medicijnen gebruikt. Verweerder heeft daarbij voldoende gemotiveerd dat dit eiser niet detentieongeschikt maakt en eiser heeft niet met medische documenten onderbouwd dat dit standpunt onjuist is. Verder heeft verweerder in de maatregel gemotiveerd dat in het detentiecentrum medische en gespecialiseerde zorg aanwezig is. Verweerder heeft daarom terecht zijn eigen belangen zwaarder laten wegen dan de belangen van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [nummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.