ECLI:NL:RBDHA:2021:16298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
9062010 / EJ VERZ 21-81684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding met verzoek om transitievergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Vandersterre Holland B.V. en [verweerder tevens verzoeker]. De werkgever, Vandersterre, heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer, [verweerder tevens verzoeker], heeft hiertegen verweer gevoerd en een tegenverzoek ingediend voor toekenning van een transitievergoeding, een billijke vergoeding en achterstallig loon. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsverhouding inderdaad ernstig en duurzaam verstoord is, en heeft het verzoek tot ontbinding toegewezen. De kantonrechter heeft Vandersterre veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 24.647,45 bruto aan [verweerder tevens verzoeker]. De billijke vergoeding is afgewezen, omdat de kantonrechter van oordeel was dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De zaak is verder aangehouden voor de behandeling van de vordering tot onregelmatigheidstoeslag en vakantietoeslag, waarbij [verweerder tevens verzoeker] in de gelegenheid is gesteld om nadere stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn verzoek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
PF
Zaaknr.: 9062010/ EJ VERZ 21-81684
Uitspraakdatum: 18 mei 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
Vandersterre Holland B.V.,
gevestigd te Bodegraven-Reeuwijk,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M.C.G. van Essen,
tegen
[verweerder tevens verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. T.J. Roest Crollius.
Partijen worden aangeduid als “Vandersterre” en “ [verweerder tevens verzoeker] ”.

1.ProcesverloopVandersterre heeft een verzoekschrift ingediend, binnengekomen ter griffie op 26 februari 2021, tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerder tevens verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend, tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van Vandersterre nog een aanvullende productie toegezonden. Op 15 april 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. De gemachtigde van Vandersterre heeft pleitnotities overgelegd.

2.FeitenDe kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.2.1 [verweerder tevens verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1962, is sinds 1 januari 1998 bij Vandersterre in dienst, laatstelijk in de functie van chauffeur tegen een salaris van € 2.903,65 per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing verklaard de cao voor het Particulier Kaaspakhuisbedrijf.2.2 In artikel 7A van de cao is onder meer opgenomen dat de werknemer werkt volgens diensten in een dienstrooster door de werkgever vastgesteld. In artikel 7B is opgenomen dat als de werkgever de werknemer buiten het dagvenster inroostert, de werkgever aan de werknemer een toeslag betaalt. Het dagvenster bij Vandersterre loopt sinds 1 november 2015 van 6.00 uur tot 17.00 uur.2.3 Op 16 februari 2007 heeft Vandersterre een bevestiging van een gesprek aan [verweerder tevens verzoeker] verzonden. Hierin is onder meer opgenomen dat het niet noodzakelijk is voor het bedrijf of klanten dat hij op donderdagmorgen al om 1.15 uur vertrekt. Vandersterre heeft daaraan toegevoegd dat zij haar chauffeurs een grote mate van vrijheid geeft hun route en aflevertijden zelf (eventueel in overleg met de klant) te bepalen, extremen echter uitgezonderd. Voorgesteld is om voortaan om 4.00 uur te vertrekken.2.4 In 2018 heeft [verweerder tevens verzoeker] bij Vandersterre ter sprake gebracht dat hij van mening was dat hij aanspraak kon maken op een onregelmatigheidstoeslag.2.5 In januari 2019 heeft Vandersterre met [verweerder tevens verzoeker] besproken dat hij een loonsverhoging van € 100,00 per maand zou ontvangen.2.6 In maart 2019 heeft Vandersterre [verweerder tevens verzoeker] in vervolg op een gesprek aangeschreven over de aanvang van zijn werkzaamheden. Vandersterre heeft gemeld dat zij wenste dat [verweerder tevens verzoeker] niet eerder dan 5.00 uur zou starten met zijn werkzaamheden, tenzij in overleg met de Planner Transport daarvoor een noodzaak bestond.2.7 Op 20 juni 2019 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden tussen Vandersterre en [verweerder tevens verzoeker] . [verweerder tevens verzoeker] heeft onder meer gemeld dat het verslag van het gesprek van 19 maart 2019 onwaarheden bevatte. [verweerder tevens verzoeker] heeft tijdens het gesprek jegens de HR manager gezegd: ‘Je kunt de pleuris krijgen.’ Tijdens het gesprek heeft [verweerder tevens verzoeker] voor deze uitlating zijn excuses aangeboden. [verweerder tevens verzoeker] heeft aan het einde van het gesprek aan Vandersterre meegedeeld dat hij dit had opgenomen. In het door Vandersterre opgemaakte verslag van het gesprek heeft zij opgemerkt dat [verweerder tevens verzoeker] daarmee het gevoel geeft dat hij Vandersterre wantrouwt.2.8 In juli 2019 heeft Vandersterre twee klachten ontvangen van werknemers dat [verweerder tevens verzoeker] geluidopnames maakte van vergaderingen zonder hiervan melding te maken. Vandersterre heeft [verweerder tevens verzoeker] in vervolg hierop op 16 juli 2019 een officiële waarschuwing gegeven.2.9 Op 7 november 2019 heeft Vandersterre [verweerder tevens verzoeker] aangesproken op zijn negatieve houding tijdens een chauffeursoverleg.2.10 [verweerder tevens verzoeker] heeft op 7 november 2019 geweigerd een verslag van zijn jaargesprek te ondertekenen, omdat dit geen juiste weergave was van het gevoerde gesprek.2.11 Op 10 december 2019 heeft [verweerder tevens verzoeker] aan Vandersterre een loonvordering toegezonden. Bij e-mail van 15 januari 2020 heeft Vandersterre deze vordering afgewezen en meegedeeld dat met de loonsverhoging van € 100,00 de zaak was afgedaan. Voorts heeft Vandersterre meegedeeld dat de directie zeer teleurgesteld was in [verweerder tevens verzoeker] en het verzoek van [verweerder tevens verzoeker] zag als een motie van wantrouwen.2.12 [verweerder tevens verzoeker] heeft zijn loonvordering gehandhaafd.2.13 Op verzoek van Vandersterre heeft in de zomer van 2020 een mediationtraject tussen partijen plaatsgevonden. De mediation is niet met succes afgesloten.2.14 Vanaf 22 september 2020 is de aanvangstijd van de werkdag van [verweerder tevens verzoeker] door Vandersterre op 6.00 uur vastgesteld.2.15 Op 3 december 2020 heeft [verweerder tevens verzoeker] bij de planner aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in de leiding van Vandersterre. [verweerder tevens verzoeker] is hierop vervolgens aangesproken door Vandersterre. Op 14 december 2020 is [verweerder tevens verzoeker] verzocht geen onrust te zaaien bij collega’s. Op 18 december 2020 heeft [verweerder tevens verzoeker] zijn kerstpakket geweigerd.2.16 Bij e-mail van 5 januari 2021 heeft de gemachtigde van Vandersterre aangekondigd dat Vandersterre het voornemen had om [verweerder tevens verzoeker] per 7 januari 2021 op non-actief te stellen.2.17 Op 6 januari 2021 heeft Vandersterre van een chauffeur een klacht over de handelwijze van [verweerder tevens verzoeker] ontvangen. De klacht hield onder meer in dat [verweerder tevens verzoeker] de mogelijkheid van een eventuele rechtszaak tegen Vandersterre had gedeeld met klanten van Vandersterre.2.18 Op 7 januari 2021 heeft Vandersterre [verweerder tevens verzoeker] op non-actief gesteld.

3.Geschil3.1 Bij verzoekschrift verzoekt Vandersterre, zakelijk weergegeven, de arbeidsovereenkomst tussen partijen zo spoedig mogelijk te ontbinden, met veroordeling van [verweerder tevens verzoeker] in de proceskosten.3.2 Vandersterre legt, samengevat, het volgende aan haar verzoek ten grondslag. De arbeidsverhouding tussen partijen is ernstig en duurzaam verstoord. De afgelopen periode kenmerkt zich door afnemend vertrouwen en toenemend wantrouwen. Door Vandersterre opgestelde gespreksverslagen zouden zijn gemanipuleerd, [verweerder tevens verzoeker] weigert om deze te ondertekenen en noemt zijn direct leidinggevende en de directie ‘enge nare mannetjes’. Vandersterre zou steeds de waarheid verdraaien. Het wantrouwen blijkt ook uit de omstandigheid dat [verweerder tevens verzoeker] alle gesprekken opneemt. Verschillende collega’s wensen mede daarom niet meer met hem samen te werken. Mediation heeft niet mogen baten. Vandersterre heeft [verweerder tevens verzoeker] op non-actief moeten stellen, omdat hij richting klanten zich (zeer) negatief uitliet over Vandersterre. In de tweede plaats kwalificeert Vandersterre de feiten als verwijtbaar handelen, althans als voldoende om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een combinatie van omstandigheden. Er bestaat geen mogelijkheid om [verweerder tevens verzoeker] binnen Vandersterre te herplaatsen.3.3 Ook al is Vandersterre van mening dat het handelen van [verweerder tevens verzoeker] kan worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen, is zij bereid aan hem de transitievergoeding te betalen van € 24.647,45 bruto.3.4 [verweerder tevens verzoeker] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de gevraagde ontbinding en als zelfstandig tegenverzoek verzocht, zakelijk weergegeven, aan hem een transitievergoeding toe te kennen van € 30.810,80 bruto en een billijke vergoeding van € 169.140,00, alsmede om Vandersterre te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 25.873,15 aan achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, en voorts Vandersterre te veroordelen in de proceskosten.3.5 [verweerder tevens verzoeker] legt, samengevat, het volgende aan zijn tegenverzoek ten grondslag. Er is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. Deze is veroorzaakt door ernstig verwijtbaar handelen van Vandersterre. Vanaf het moment dat [verweerder tevens verzoeker] aanspraak maakte op zijn correcte loon en een onregelmatigheidstoeslag, werden hem diverse verwijten gemaakt, zonder grondslag of onderbouwing. Er werd geen aandacht gegeven aan de weerlegging van die beschuldigingen door [verweerder tevens verzoeker] . De druk werd in diverse gesprekken alsmaar opgevoerd. Steeds werd aangegeven dat er maatregelen zouden volgen, hetgeen ook bedreigend was voor [verweerder tevens verzoeker] . [verweerder tevens verzoeker] vond geen gehoor voor zijn loonvordering. [verweerder tevens verzoeker] mocht niet meer zijn gebruikelijke routes rijden. [verweerder tevens verzoeker] moest voortaan later beginnen. Daardoor miste [verweerder tevens verzoeker] ook gebruikelijke inkomsten. En dat alles om [verweerder tevens verzoeker] het leven zo zuur te maken dat een einde van de arbeidsovereenkomst onvermijdelijk is.3.6 De opstelling van Vandersterre heeft aan de zijde van [verweerder tevens verzoeker] op meerdere fronten tot (immateriële) schade en inkomensderving geleid. Vanwege de handelwijze van Vandersterre maakt [verweerder tevens verzoeker] aanspraak op een immateriële schadevergoeding van € 37.500,00 in totaal. Voorts vordert hij vanwege het wijzigen van de arbeidstijden vanaf 22 september 2020 € 6.640,00, vanwege de omstandigheid dat hij elders vermoedelijk in een lagere loonschaal zal werken € 25.000,00 en vanwege inkomstenderving in de toekomst (een bijdrage van) € 100.000,00. In totaal verzoekt hij daarom een billijke vergoeding van € 169.140,00.3.7 Indien rekening wordt gehouden met de hem toekomende onregelmatigheidstoeslag wordt het maandsalaris dat als grondslag geldt voor de berekening van de transitievergoeding € 3.616,29 bruto en de transitievergoeding € 30.810,80 bruto. Dit dient dan ook aan hem te worden toegekend.3.8 Daarnaast maakt [verweerder tevens verzoeker] aanspraak op betaling van een onregelmatigheidstoeslag vanaf januari 2015 en vanaf 1 januari 2019 ook op de vakantietoeslag over de structureel gemaakte overuren. Vandersterre heeft hem structureel buiten het dagvenster ingeroosterd en op grond van artikel 7 B van de cao heeft hij dan recht op een toeslag. Als hij overwerkt heeft hij op grond van artikel 7 D aanspraak op een toeslag. Hij heeft een en ander berekend over de periode van 2015 tot en met 2020 op een totaalbedrag van € 25.873,15 bruto.3.9 Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.Beoordeling

het verzoek tot ontbinding4.1 Partijen zijn het er over en weer over eens dat de arbeidsverhouding tussen hen ernstig en duurzaam is verstoord. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van een opzegverbod en herplaatsing niet in de rede ligt, zal de kantonrechter met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:671b lid 9 BW de arbeidsovereenkomst ontbinden per 1 juli 2021.
de transitievergoeding4.2 Tussen partijen staat niet ter discussie dat aan [verweerder tevens verzoeker] een transitievergoeding dient te worden toegekend. Over het basissalaris en de vakantietoeslag waarmee rekening dient te worden gehouden bij de berekening hiervan bestaat eveneens overeenstemming, echter niet over de in aanmerking te nemen toeslag. Vandersterre is van oordeel dat met geen enkele toeslag rekening hoeft te worden gehouden, omdat [verweerder tevens verzoeker] daarop geen aanspraak heeft. [verweerder tevens verzoeker] heeft de toeslag in dit kader berekend, naar de kantonrechter heeft begrepen, op de volgens hem door Vandersterre verschuldigde gemiddelde maandtoeslag over de periode lopend vanaf 2015.
4.3 De kantonrechter merkt op dat krachtens artikel 3 lid 1 sub b van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding rekening dient te worden gehouden met de overeengekomen vaste looncomponenten verschuldigd in de twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, gedeeld door twaalf.
Zoals hierboven al geoordeeld zal de arbeidsovereenkomst eindigen per 1 juli 2021, zodat van belang zijn de uitbetaalde overwerkuren en de verschuldigde toeslagen over de periode van 1 juli 2020 tot 1 juli 2021.
[verweerder tevens verzoeker] heeft geen, althans onvoldoende inzicht gegeven in zijn aanspraak op toeslagen na 1 juli 2020 en de door hem gemaakte overuren na deze datum. De kantonrechter is er slechts mee bekend dat per 22 september 2020 de aanvangstijd van [verweerder tevens verzoeker] is gesteld op 06.00 uur, hetgeen het begin is van het geldende dagvenster.
Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde onderbouwing en gelet op de betwisting door Vandersterre, moet de kantonrechter het erop houden dat er in de hiervoor genoemde relevante periode geen rekening hoeft te worden gehouden met zogenoemde vaste looncomponenten.
De transitievergoeding zal daarom worden toegekend conform het bedrag dat Vandersterre heeft berekend en waarvan zij heeft gesteld dit bereid te zijn te betalen, zijnde € 24.647,45 bruto.
de billijke vergoeding
4.4
Gelet op artikel 7:671b lid 9, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren.
4.5 Naar het oordeel van de kantonrechter is in het onderhavige geval geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen van Vandersterre. Daarbij is het volgende van belang.
4.6 Aan [verweerder tevens verzoeker] kan wellicht worden toegegeven dat Vandersterre, nadat [verweerder tevens verzoeker] had gemeld aanspraak te willen maken op een onregelmatigheidstoeslag, meer is gaan wijzen en sturen op zijn werktijden, maar daarbij moet worden opgemerkt dat dit ook haar goed recht is als werkgever, zeker als daar ook financiële gevolgen aan verbonden zijn, in die zin dat zij (mogelijk) anders (extra) toeslagen op het basisuurloon verschuldigd is. Dat het aanzwengelen van de discussie over de toeslagen gevolgen had voor zijn werktijden kan [verweerder tevens verzoeker] op zichzelf Vandersterre niet verwijten.
Voorts kan aan [verweerder tevens verzoeker] worden toegegeven dat Vandersterre zich, behoudens de door haar toegekende loonsverhoging van € 100,00, weinig heeft opengesteld voor een inhoudelijke discussie over de vraag of de toeslagen nu wel of niet verschuldigd waren over het verleden.
Aan de andere kant heeft ook [verweerder tevens verzoeker] zich weinig flexibel opgesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Vandersterre terecht aangevoerd dat [verweerder tevens verzoeker] zich met steeds meer wantrouwend jegens Vandersterre ging opstellen, daar ook andere werknemers bij te betrekken en dat (mede) daardoor de verhoudingen langzaam maar zeker verder verstoord raakten. [verweerder tevens verzoeker] liet zich ook maar moeilijk corrigeren. Een en ander blijkt voldoende uit de vastgestelde feiten.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat beide partijen hebben bijgedragen aan de verstoorde arbeidsverhouding, maar dat van een bewust toewerken van Vandersterre naar een einde van de arbeidsovereenkomst met [verweerder tevens verzoeker] niet is gebleken. Van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Vandersterre is geen sprake. Er bestaat daarom geen aanleiding een billijke vergoeding toe te kennen.
de vordering tot toekenning van onregelmatigheidstoeslag en vakantietoeslag4.7 De vordering ten aanzien van de onregelmatigheidstoeslag is gebaseerd op artikel 7 sub B van de cao. Daarin is bepaald dat de werkgever die de werknemer buiten het dagvenster inroostert een toeslag betaalt voor elk (gedeelte van een uur) dat buiten het dagvenster wordt gewerkt.
4.8 Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verweerder tevens verzoeker] buiten het dagvenster heeft gewerkt gedurende de periode dat hij thans de toeslag vordert.
Wel heeft Vandersterre betwist dat dit in haar opdracht heeft plaatsgevonden. Aan de chauffeurs werd veel vrijheid gegeven om hun werktijden zelf in te vullen en slechts in extreme gevallen werd corrigerend opgetreden. Er bestond en bestaat voor Vandersterre geen noodzaak om haar chauffeurs voor het dagvenster te laten beginnen. [verweerder tevens verzoeker] zelf wilde vroeg beginnen. Van inroosteren door Vandersterre is geen sprake.
4.9 [verweerder tevens verzoeker] heeft gesteld dat hij de werkzaamheden heeft uitgevoerd in opdracht van Vandersterre, althans overeenkomstig de aan hem opgegeven planning en routes. Om deze routes te kunnen uitvoeren diende hij vroeg met zijn diensten te beginnen.
4.10 De kantonrechter stelt het volgende voorop.
Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken.
4.11 In dit geval is het de vraag of [verweerder tevens verzoeker] door Vandersterre voor zijn werkzaamheden werd ‘ingeroosterd’ als bedoeld in artikel 7 sub B van de cao. Naar het oordeel van de kantonrechter dient dit artikel te worden gelezen in samenhang met artikel 7 sub A, waarin een definitie van ‘dienstrooster’ is opgenomen. Deze definitie luidt als volgt:
“Je werkt volgens diensten in een dienstrooster door je werkgever vastgesteld. In dit dienstrooster staat jouw arbeidstijd. Je werkgever deelt het dienstrooster minimaal 28 dagen voor ingang van de eerste dienst aan jou mee. Je werkgever kan tot uiterlijk 7 dagen voor ingang van je dienst nog een wijziging op die dienst aanbrengen. Als je werkgever binnen 7 dagen wijzigt dan geldt artikel 7 B lid 2.”4.12 Partijen hebben feitelijk weinig gesteld over de vaststelling van de werktijden/het dienstrooster van [verweerder tevens verzoeker] door Vandersterre. Ter zitting is desgevraagd meegedeeld dat de planner van Vandersterre de routes van de chauffeurs de dag van tevoren vaststelde. Daarbij werden ook (altijd?) tijdstippen genoemd waarop de chauffeurs bij (de eerste) klant moesten of konden lossen. De vraag is of deze planning als een dienstrooster kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de kantonrechter kan daarover thans nog geen beslissing worden genomen en dienen partijen zich hierover eerst nader uit te laten.
4.13 Vervolgens is het de vraag, indien de planning (onder omstandigheden) kan worden aangemerkt als een dienstrooster, hoeveel uren [verweerder tevens verzoeker] alsdan buiten het dagvenster heeft gewerkt. Aan de hand van de door [verweerder tevens verzoeker] overgelegde producties kan dit nog niet voldoende worden vastgesteld, mede gelet op de betwisting door Vandersterre. De kantonrechter zal [verweerder tevens verzoeker] in de gelegenheid stellen om nadere stukken in het geding te brengen ter onderbouwing van de door hem verzochte onregelmatigheidstoeslag (per jaar). Vandersterre zal hierop mogen reageren.
4.14 De kantonrechter merkt wel al het volgende op. Vandersterre heeft in eerste instantie gesteld dat de salarisverhoging van € 100,00 die aan [verweerder tevens verzoeker] is toegekend in januari 2020 in de plaats kwam van de (eventuele) aanspraken op een onregelmatigheidstoeslag. [verweerder tevens verzoeker] heeft dit vervolgens betwist. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder tevens verzoeker] desgevraagd aangegeven dat de salarisverhoging wel samenhing met de door hem ingediende loonvordering. Vandersterre heeft op haar beurt vervolgens bevestigd dat de salarisverhoging niet geheel in de plaats komt van een eventuele vordering van [verweerder tevens verzoeker] op een onregelmatigheidstoeslag, maar hier wel mee verrekend dient te worden. De kantonrechter onderschrijft dit laatste standpunt van Vandersterre, nu er een voldoende verband is tussen de salarisverhoging en de in januari 2019 lopende discussie tussen partijen rondom de onregelmatigheidstoeslag.
conclusie4.15 De kantonrechter ziet aanleiding om de onderhavige zaak in die zin te splitsen dat hij bij deze beschikking de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uitspreekt, de transitievergoeding toekent en de billijke vergoeding afwijst en dat de beslissing voor het overige, namelijk ten aanzien van de verzochte onregelmatigheids- en vakantietoeslag en de proceskosten, wordt aangehouden. Nu aan [verweerder tevens verzoeker] geen billijke vergoeding wordt toegekend, behoeft Vandersterre niet in de gelegenheid te worden gesteld het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken.

5.BeslissingDe kantonrechter:

- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 juli 2021;
- veroordeelt Vandersterre om aan [verweerder tevens verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 24.647,45 bruto;
- wijst de verzochte billijke vergoeding af;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- verwijst de zaak naar de rol van 15 juni 2021 teneinde [verweerder tevens verzoeker] als eerste in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarbij hij zich kan uitlaten als overwogen in rov. 4.12 en 4.13. Vandersterre zal vervolgens bij akte hierop mogen reageren;
- houdt elke verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. P.M. Frinking en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2021.