ECLI:NL:RBDHA:2021:16297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20/3433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op grond van bescherming volksgezondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1991 met de Marokkaanse nationaliteit, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 17 september 2019 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke op 24 september 2019 door de Minister werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 7 april 2020 door de Minister kennelijk ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 12 augustus 2021, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, werd de zaak behandeld. De rechtbank heeft de afwijzing van de visumaanvraag beoordeeld in het licht van de coronamaatregelen en de bescherming van de volksgezondheid. De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht het visum had geweigerd op basis van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi van de Visumcode, gezien de geldende inreisbeperkingen en de dreiging voor de volksgezondheid. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3433

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechter van

12 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mw. B. Kemalli-Aydin).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 17 september 2019 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is uitgesteld in afwachting van een uitspraak van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats in een vergelijkbare zaak. Het heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 12 augustus 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting was ook referent, [referent] , aanwezig.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft een visum aangevraagd met als doel familiebezoek in Nederland.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit het visum geweigerd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi van Visumcode.
Uitspraak meervoudige kamer
4. Eiser is voor de zitting in de gelegenheid gesteld een reactie uit te brengen over de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van
19 januari 2021 [1] . In deze zaak heeft verweerder ook het bezwaar tegen de weigering van een visumaanvraag kennelijk ongegrond verklaard, omdat de eiser in die zaak werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren en dat het bezwaar kennelijk ongegrond was
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank sluit zich aan bij de uitspraak van de meervoudige kamer. Ten tijde van het bestreden besluit was de coronapandemie volop in gang. Op dat moment gold er een inreisverbod voor de Europese Unie dat was ingesteld om verspreiding van het virus te voorkomen door reisbewegingen te verminderen en daarmee de volksgezondheid van Unieburgers te beschermen. Naast het inreisverbod zijn er in Nederland ook beschermende maatregelen getroffen, waaronder de sluiting van de scholen en de horeca. Dat die aanvankelijk op noodverordeningen waren gebaseerd, maakte gezien de crisissituatie niet ontoereikend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op het moment van het bestreden besluit de aanvraag terecht heeft geweigerd op grond van de dwingende weigeringsgrond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder sub a onder vi van de Visumcode. Verweerder heeft daarbij niet hoeven ingaan op hetgeen in bezwaar door eiser is aangevoerd. Het inroepen van deze nieuwe weigeringsgrond is namelijk het gevolg van de volledige heroverweging die, op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, in de bezwaarfase plaatsvindt, waarbij verweerder beslist naar de stand van zake ten tijde van de beslissing. Dat ten tijde van de visumaanvraag nog geen sprake was van de coronapandemie en de leges waren betaald, maakt dat juridisch niet anders.
Nu het inreisverbod op eiser van toepassing was, kennelijk anders dan eerder bij zijn zus, was en er een dwingende reden om de visumaanvraag af te wijzen en heeft verweerder terecht geoordeeld dat er op voorhand geen twijfel over mogelijk was dat dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had. Verweerder heeft dan ook op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht mogen afzien van het horen in bezwaar.
Conclusie
6. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2021:289. Te raadplegen op www.rechtspraak.nl.