ECLI:NL:RBDHA:2021:16293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
NL21.11956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Younge, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. C.D.G. van IJzendoorn, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2021 behandeld via een beeldverbinding. Eiser voerde aan dat hij redenen had om aan te nemen dat Oostenrijk zijn asielaanvraag onterecht zou afwijzen, onder andere vanwege de steun van de Oostenrijkse regering aan het regime van Loekasjenko in Wit-Rusland. Eiser vreesde dat hij in Oostenrijk geen effectieve rechtsmiddelen zou hebben tegen een mogelijke afwijzing van zijn asielaanvraag.

De rechtbank overwoog dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen zou nakomen. Eiser slaagde er niet in om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zou gelden. De rechtbank oordeelde dat de enkele vrees van eiser voor uitzetting naar Wit-Rusland onvoldoende was om te concluderen dat Oostenrijk zijn asielaanvraag niet op een eerlijke manier zou behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11956
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.A. Younge), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.11957, op 9 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 15 juni 2021 een terugnameverzoek naar Oostenrijk verstuurd. Op 23 juni 2021 heeft Oostenrijk dit verzoek geaccepteerd en kwam het claimakkoord vast te staan.
2. Eiser voert aan dat hij redenen heeft om aan te nemen dat Oostenrijk zijn asielaanvraag onterecht zal afwijzen. De door hem te verwachten strafrechtelijke vervolging zal namelijk in Oostenrijk als 'commuun delict' worden gekwalificeerd. Dit komt mede door het feit dat de regering van Oostenrijk het regime van Loekasjenko steunt en hem geen daardoor geen internationale bescherming zal willen verlenen wegens de aard van de tegen hem aangevangen vervolging. Eiser vreest hierdoor in Oostenrijk geen 'effective remedy' te hebben tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en dus is er volgens hem risico op
refoulement naar Wit-Rusland en daarmee schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De enkele stelling dat eiser vreest na overdracht aan Oostenrijk te zullen worden uitgezet naar zijn land van herkomst omdat zijn asielaanvraag zal worden afgewezen is hiertoe onvoldoende. Immers, Oostenrijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te zullen nemen. Hierbij dient Oostenrijk de op hem rustende internationale verplichtingen te eerbiedigen, die gelijk zijn aan die in Nederland. Eiser heeft geen gronden aangevoerd, waaruit blijkt dat Oostenrijk dat niet zal doen. De omstandigheden waarom eiser niet wil/kan worden uitgezet naar Wit-Rusland dient hij in Oostenrijk naar voren te brengen. Ook de stukken die hij inmiddels heeft verkregen om zijn asielverzoek te onderbouwen kan hij in Oostenrijk in de procedure inbrengen. Daarnaast heeft eiser zijn stelling dat hij geen effective remedy zal hebben in geval van afwijzing van zijn aanvraag in Oostenrijk op geen enkele manier onderbouwd. Geruchten tussen asielzoekers onderling zijn daartoe onvoldoende. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Oostenrijk de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.