ECLI:NL:RBDHA:2021:16289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
NL21.11063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Gambiaanse eiser. De eiser had op 7 juli 2021 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Tegen deze maatregel heeft de eiser beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 14 juli 2021 opgeheven, waarna de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de bewaring onrechtmatig was geweest en of er recht op schadevergoeding bestond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de Gambiaanse nationaliteit heeft en dat hij op 13 juli 2021 heeft meegewerkt aan een coronatest. De rechtbank oordeelde dat de ambtenaren die de woonruimte van de eiser binnentreden dit rechtmatig deden, omdat er een redelijk vermoeden bestond van de aanwezigheid van drugs en een agressieve medebewoner. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet door de eiser waren betwist en dat de enkele medewerking aan de coronatest niet voldoende was om het risico op onttrekking te weerleggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving van de vlucht aan de gemachtigde van de eiser niet van invloed was op de rechtmatigheid van de bewaring. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier T.R. Oosterhoff-Vos.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11063
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 14 juli 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat, voorafgaand aan zijn staandehouding, de ambtenaren die belast waren met het toezicht op vreemdelingen zijn woonruimte onrechtmatig waren binnengetreden. De ambtenaren zijn namelijk zonder kloppen en met gebruikmaking van
een loper binnengetreden. In het proces-verbaal van binnentreden staat dat dit nodig was, omdat uit voorinformatie bleek dat er mogelijk drugs aanwezig was in de woning van eiser en dat sprake was van een agressieve medebewoner. Het is echter niet duidelijk op welke bron deze informatie gebaseerd is. Eiser stelt dat hij de voorinformatie niet kan controleren.
4. Op dit punt oordeelt de rechtbank als volgt. Uit artikel 1, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden volgt dat wanneer vooraf legitimeren en mededeling doen van het binnentreden naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, deze verplichtingen slechts gelden voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd. Het proces- verbaal van staandehouding/ophouding/overbrenging van 7 juli 2021 is op ambtsbelofte opgemaakt. In dit proces-verbaal is voldoende gemotiveerd dat de mogelijke aanwezigheid van drugs en de agressieve medebewoner naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar kon opleveren voor de veiligheid van personen of goederen. In de omstandigheid dat de herkomst van deze voorinformatie niet nader gespecificeerd is, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen. Het binnentreden was dan ook rechtmatig. De beroepsgrond slaagt niet.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
7. Eiser voert verder aan dat hij op 13 juli 2021 heeft meegewerkt aan de coronatest en dat er daarom vanaf dat moment geen sprake meer was van een significant risico op onttrekking. De bewaring was daarom vanaf dat moment onrechtmatig.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder verschillende gronden aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd die duiden op een significant risico op onttrekking. Zoals onder 6 vastgesteld, heeft eiser deze gronden niet betwist. De enkele omstandigheid dat eiser op 13 juli 2021 heeft meegewerkt aan de coronatest, heeft dit risico niet weggenomen. De maatregel van bewaring is daarom op 13 juli 2021 niet onrechtmatig geworden. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert ten slotte aan dat zijn gemachtigde geen kennisgeving heeft ontvangen met de datum en het tijdstip van de vlucht van 14 juli 2021. Daardoor is hij niet in de gelegenheid gesteld om desgewenst rechtsmiddelen tegen deze feitelijke overdracht aan te wenden. Dit is in strijd met artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
10. De rechtbank overweegt dat deze stelling de rechtmatigheid van de bewaring niet raakt. De kennisgeving van de vlucht aan de gemachtigde van eiser maakt het mogelijk voor de gemachtigde om een rechtsmiddel in te stellen tegen de feitelijke overdracht. Deze feitelijke overdracht staat los van de (rechtmatigheid van de) maatregel van bewaring. Wat eiser hierover heeft aangevoerd, kan in deze procedure dan ook geen doel treffen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.