ECLI:NL:RBDHA:2021:16279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20/5378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken in verband met volksgezondheidsrisico's door COVID-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1996 en van Marokkaanse nationaliteit, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 21 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke op 5 maart 2020 door de Minister werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 18 juni 2020 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank. De zitting vond plaats op 5 juli 2021, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht de aanvraag had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de grond dat de eiser, in het kader van de uitbraak van het coronavirus, werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid. De rechtbank stelde vast dat de Minister niet verplicht was om de beslissing op bezwaar aan te houden tot de reisbeperkingen zouden worden opgeheven, aangezien er op het moment van de beslissing onduidelijkheid bestond over de duur van deze beperkingen. Bovendien was de rechtbank van mening dat de Minister terecht had afgezien van het horen van de eiser, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5378

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1996], van Marokkaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. van Ewijk),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 21 februari 2020 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 18 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiser heeft een visum voor kot verblijf aangevraagd om met zijn moeder tijdens de schoolvakantie zijn oom (referent) in Nederland te bezoeken.
Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en het voornemen om het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld.

Het bestreden besluit

3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de aanvraag afgewezen op de grond dat eiser door de uitbraak van het coronavirus wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid. Verweerder heeft de eerdere afwijzingsgronden onbesproken gelaten.
Standpunt eiser
4. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser vindt dat verweerder had moeten motiveren waarom in zijn geval de beslissing op bezwaar niet kon worden aangehouden. Ten tijde van het bestreden besluit was volgens eiser duidelijk dat de reisbeperkingen versoepeld zouden worden. Op 30 juni 2020 is Marokko op een lijst met landen gezet waarvoor de reisbeperkingen versoepeld zouden worden. Verder vindt eiser dat hij gelet op de wijziging van de weigeringsgrond in de gelegenheid had moeten worden gesteld om te worden gehoord of een zienswijze in te dienen.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het gevraagde visum heeft afgewezen. De rechtbank legt dit hieronder uit.
6. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden de beslissing op bezwaar aan te houden tot de (tijdelijke) reisbeperkingen zouden worden opgeheven. Voor Marokko zijn de reisbeperkingen vanaf 1 juli 2020 tijdelijk opgeheven. Ten tijde van het bestreden besluit was echter onduidelijk hoe lang de reisbeperkingen zouden duren en voor welke landen deze maatregelen verlengd zouden worden. Verweerder hoefde hier dan ook geen rekening mee te houden in de besluitvorming. Verweerder moet binnen de wettelijke termijnen van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht op het bezwaar beslissen. Weliswaar noemen het derde en het vierde lid van dat artikel verschillende situaties waarin verweerder de beslissing kan uitstellen, maar verweerder is daar niet toe verplicht. De omstandigheid dat verweerder er ook voor had kunnen kiezen om de beslistermijn op te schorten, doet niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
7. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder afzien van het horen van eiser. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mag verweerder afzien van horen als sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dat is zo als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Er is sprake van een dwingende weigeringsgrond in de zin van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a onder vi van de Visumcode. Verweerder beschikte naar het oordeel van de rechtbank over alle relevante feiten om deze weigeringsgrond toe te passen. Er was sprake van een gevaar voor de volksgezondheid in de zin van artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode. Door de uitbraak van het coronavirus gold een Europees inreisverbod. Uit de aanvraag voor het visum en het bezwaarschrift bleek dat eiser voor vakantie naar Nederland wilde komen. Hieruit bleek duidelijk dat eiser geen reiziger was met een essentiële functie of dat er aanknopingspunten waren dat eiser mogelijk onder één van de uitzonderingscategorieën van het Europese inreisverbod kon vallen. Een toelichting tijdens een hoorzitting had daarmee niet tot een andersluidend besluit geleid. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om eiser te horen in bezwaar.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.