ECLI:NL:RBDHA:2021:16278
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op grond van volksgezondheidsrisico's door COVID-19
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Gambiaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 24 december 2019 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke op 10 januari 2020 door de Staatssecretaris werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 19 mei 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen dit bestreden besluit beoordeeld tijdens een zitting op 5 juli 2021, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat de eiser door de uitbraak van het coronavirus als een mogelijke bedreiging voor de volksgezondheid werd beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de Staatssecretaris de relevante omstandigheden had betrokken bij de beoordeling en dat er geen motiveringsgebrek was, aangezien de verplichting tot individuele beoordeling niet vereiste dat er absolute zekerheid moest zijn over de gezondheid van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet verplicht was om de beslissing op bezwaar aan te houden tot de reisbeperkingen zouden worden opgeheven, gezien de onduidelijkheid over de duur van deze beperkingen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.