ECLI:NL:RBDHA:2021:16277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20/4388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken in het kader van COVID-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Turkse nationaliteit, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 3 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om zijn schoonouders in Nederland te bezoeken. Deze aanvraag werd op 13 januari 2020 afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiser ging in bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 20 mei 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 5 juli 2021 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser betoogde dat de afwijzing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat in andere visumzaken de eerdere afwijzingsgronden wel inhoudelijk waren besproken. Eiser stelde ook dat verweerder in strijd met de hoorplicht had gehandeld en dat de rechtbank ex-nunc moest toetsen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven.

De rechtbank oordeelde dat de Minister de aanvraag terecht had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de Minister de relevante omstandigheden had betrokken bij de beoordeling en dat de afwijzingsgrond, dat eiser een gevaar voor de volksgezondheid vormde door de uitbraak van COVID-19, zelfstandig kon dragen. De rechtbank oordeelde verder dat de Minister niet verplicht was om de eerdere afwijzingsgronden te bespreken en dat er geen aanleiding was om eiser te horen, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1996], van Turkse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 3 januari 2020 tot het verlenen van een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser woont met zijn Nederlandse vrouw en kind in Turkije. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor een bezoek aan zijn schoonouders.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en het voornemen om het grondgebied van de lidstaat te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kan worden vastgesteld.

Het bestreden besluit

3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de aanvraag afgewezen op de grond dat eiser door de uitbraak van het coronavirus wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid. Verweerder heeft de eerdere afwijzingsgronden onbesproken gelaten.
Standpunt eiser
4. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser vindt dat verweerder de bezwaren tegen de eerdere afwijzingsgronden inhoudelijk had moeten bespreken. Verweerder heeft dit in andere visumzaken wel gedaan en handelt in het geval van eiser dus in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verder stelt eiser dat deze werkwijze van verweerder nadelige gevolgen heeft voor volgende visumaanvragen, omdat de eerdere afwijzingsgronden in rechte vast komen te staan. Eiser vindt dat verweerder een alternatieve werkwijze had kunnen kiezen. Verweerder had de beslissing op bezwaar aan kunnen houden. Ook had verweerder eiser een visum kunnen verlenen, waarvan eiser gebruik kan maken nadat de reisbeperkingen zijn opgeheven. Eiser stelt ook dat verweerder in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld en vindt dat de rechtbank ex-nunc moet toetsen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.

Beoordeling door de rechtbank

5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. De rechtbank legt dit hieronder uit.
6. Verweerder heeft de relevante omstandigheden om vast te stellen dat eiser een gevaar vormt voor volksgezondheid bij de beoordeling betrokken. Dit betreft een dwingende weigeringsgrond in de zin van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a sub vi van de Visumcode. Deze afwijzingsgrond kan de beslissing zelfstandig dragen. Voorts heeft verweerder het niet nodig hoeven vinden om de bezwaren tegen de eerdere afwijzingsgronden te bespreken. In zoverre is van een motiveringsgebrek niet gebleken. Dat verweerder dat in andere zaken wel heeft gedaan, maakt niet dat verweerder in het geval van eiser in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. De beroepsgrond faalt.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de beslissing op bezwaar aan te houden dan wel om voor een alternatieve werkwijze te kiezen. Ten tijde van het bestreden besluit was onduidelijk hoe lang de reisbeperkingen zouden duren. Verweerder kon de afwijzingsgrond ten tijde van het bestreden besluit dan ook aan eiser tegenwerpen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder afzien van het horen van eiser. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mag verweerder afzien van horen als sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dat is zo als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Uit de aanvraag voor het visum en het bezwaarschrift bleek duidelijk dat eiser voor familiebezoek naar Nederland wilde komen. Het was duidelijk dat hij geen reiziger was met een essentiële functie of dat er aanknopingspunten waren dat eiser onder één van de destijds geldende uitzonderingscategorieën van het Europese inreisverbod kon vallen. Een toelichting tijdens een hoorzitting had daarmee niet tot een andersluidend besluit geleid. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om eiseres te horen in bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De hoofdregel is dat de rechtbank het bestreden besluit toetst aan de hand van feiten en omstandigheden zoals deze waren toen het besluit op bezwaar werd genomen (ex-tunc toetsing). De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval ex-nunc te toetsen. Hiervoor is slechts aanleiding als de rechtbank het beroep gegrond verklaart, het bestreden besluit vernietigt en zelf in de zaak voorziet. Uit het voorgaande volgt dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 juli 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.