ECLI:NL:RBDHA:2021:16272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
NL21.3313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van onvoldoende bewijs van duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 31 maart 2020 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning te verkrijgen op basis van haar relatie met referent [A]. De IND heeft deze aanvraag op 7 oktober 2020 afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 4 maart 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is er ook een tolk en referent aanwezig geweest. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie met referent. De rechtbank heeft daarbij de eerdere afwijzing van een verblijfsvergunning voor eiseres in aanmerking genomen, waarbij de IND had geconcludeerd dat er sprake was van een schijnrelatie met een eerdere partner.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de IND terecht extra eisen mocht stellen aan het bewijs van de relatie, gezien de eerdere afwijzing. Eiseres heeft weliswaar foto’s en verklaringen van derden ingediend ter ondersteuning van haar claim, maar de rechtbank oordeelde dat deze onvoldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van een duurzame relatie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, en dat de IND terecht een inreisverbod van twee jaar heeft opgelegd aan eiseres, omdat zij niet aan de verplichting om Nederland te verlaten had voldaan.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3313
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder (hierna: de IND) de aanvraag van eiseres van 31 maart 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met verblijfsdoel ‘familie en gezin bij [A] (referent)’ afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft de IND het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.3314, op 2 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Ngo. Tevens is verschenen referent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het gaat in de kern om de vraag of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij een duurzame en exclusieve relatie heeft met referent. Bij die beoordeling moet de IND alle relevante feiten en omstandigheden betrekken.
3. In de zaak van eiseres speelt hierbij een grote rol dat de IND een eerdere verblijfsvergunning van eiseres (voor verblijf bij haar – inmiddels – ex-partner [B] ) heeft ingetrokken omdat hij en eiseres niet bleken samen te wonen. [1] Ook heeft de IND eerder geconcludeerd dat sprake was van een schijnrelatie tussen eiseres en referent. [2] Dat betekent dat de IND in deze zaak extra streng kijkt en dat is terecht.
4. Eiseres heeft in deze zaak ter onderbouwing van de relatie gesteld dat sprake is van een inschrijving op hetzelfde adres. Dat kan inderdaad een aanwijzing zijn dat mensen samenwonen. In dit geval heeft de IND daar echter anders tegenaan mogen kijken omdat een inschrijving op hetzelfde adres op zich niets zegt over de feitelijke invulling van een relatie en omdat eiseres eerder ingeschreven heeft gestaan op hetzelfde adres als de heer [B] , maar daar toen ook niet woonde.
5. Eiseres heeft ook foto’s ingediend. Voor foto’s geldt dat deze iets kunnen zeggen over een relatie en de invulling daarvan. Maar foto’s kunnen alleen ondersteunend bewijs zijn. Er moet dan dus ook ander overtuigend en objectief bewijs zijn en bovendien heeft de IND eiseres mogen tegenwerpen dat het niet duidelijk is wanneer deze foto’s zijn gemaakt.
6. Eiseres heeft ter onderbouwing van de relatie ook schriftelijke verklaringen ingebracht van haar ouders en van de pleegmoeder, pleegbroer en pleegzus van referent. Ook voor verklaringen van derden geldt dat deze hooguit ondersteunend bewijs kunnen zijn. De IND heeft eiseres mogen tegenwerpen dat de verklaringen kort en algemeen geformuleerd zijn. De verklaring van de – gestelde – ouders van eiseres is bovendien niet vertaald door een beëdigde vertaler en de verklaringen van de pleegmoeder, pleegbroer en pleegzus zijn niet onderbouwd met een kopie van hun identiteitsbewijs.
7. Over de brief van het UMC en de echofoto’s heeft de IND naar het oordeel van de rechtbank mogen overwegen dat deze stukken alleen iets zeggen over de zwangerschap en miskraam die eiseres heeft gehad, maar niet over de relatie met referent.
8. Voor wat betreft het testament heeft de IND mogen aangeven dat dit stuk ook niet doorslaggevend is, omdat een testament op zichzelf niets zegt over de inhoud van de relatie en bovendien aangepast kan worden.
9. Daar komt dan nog bij dat als eiseres al vanaf 2017 een relatie heeft met referent en met hem samenwoont, zoals zij heeft gesteld, de IND zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er méér van eiseres mag worden verwacht qua bewijs dan zij nu heeft ingediend.
10. De IND heeft dus mogen concluderen dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. Dat betekent dat de IND ook heeft mogen concluderen dat geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [3] Dat betekent dat de IND op die gronden de aanvraag mocht afwijzen.
11. Dan moet de rechtbank nog de vraag beantwoorden of sprake is van privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM en of de IND eiseres op die grond had moeten vrijstellen van het mvv-vereiste. De rechtbank oordeelt dat dit niet zo is. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat zij beschermingswaardig privéleven in Nederland heeft. Het enkele feit dat eiseres hier al zeven jaar woont, is hiervoor niet voldoende.
12. Tegen het niet toepassen van de hardheidsclausule zijn geen gronden gericht, zodat de rechtbank dit niet verder zal beoordelen.
13. Over het inreisverbod is de rechtbank van oordeel dat de IND terecht heeft opgemerkt dat eiseres op 12 juli 2017 een terugkeerbesluit heeft gekregen met daarbij de verplichting om binnen een termijn van 28 dagen op eigen initiatief Nederland te verlaten. Dit heeft eiseres niet gedaan. Gelet daarop is de IND op grond van de wet verplicht om aan eiseres een inreisverbod van twee jaar op te leggen. [4] Eiseres heeft zich ook in dit kader beroepen op het gezinsleven met referent. Nu de rechtbank al geoordeeld heeft dat niet is gebleken van gezinsleven met referent, gaat dit argument niet op.
14. Over de beroepsgrond dat sprake is van schending van de hoorplicht oordeelt de rechtbank dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar, waardoor de IND mocht afzien van horen.
15. De conclusie is dan dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
16. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Besluit staat in rechte vast door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 augustus 2017, 201705601/1/V2 en 201705601/2/V2.
2.Besluit staat in rechte vast door de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 28 november 2019, AWB 19/6170 en AWB 19/6171.
3.Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Dit staat in artikel 66a lid 1 onder b van de Vreemdelingenwet 2000.