ECLI:NL:RBDHA:2021:16271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
NL21.1712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese vrouw met etnische en religieuze kwetsbaarheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vrouw die altijd in Saoedi-Arabië heeft gewoond. De vrouw, geboren in 1980, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 19 februari 2021, waar de eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, die soennitisch moslim is en tot de Jeberti bevolkingsgroep behoort, extra kwetsbaar is vanwege haar achtergrond en de situatie in Eritrea. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de etnische achtergrond, religie en de status van alleenstaande vrouw zonder netwerk in Eritrea niet relevant waren voor de beoordeling van haar asielaanvraag. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de specifieke omstandigheden van de eiseres. Tevens is de verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1712
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H.J. Janse),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen J.A. Matti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Eritrese nationaliteit. De Eritrese autoriteiten in Saoedi-Arabië hebben eiseres een paspoort en identiteitskaart verstrekt. Zij heeft altijd in Saoedi-Arabië gewoond en is nooit in Eritrea geweest. Eiseres werkte in Saoedi-Arabië voor een prinses en werd daar slecht behandeld. Tijdens een vakantie in Oostenrijk kon ze wegkomen bij de prinses. Eiseres kan niet vertrekken naar Eritrea, omdat zij dan de militaire dienstplicht zal moeten vervullen. Eiseres is extra kwetsbaar, omdat zij soennitisch moslim is en omdat ze behoort tot de Jeberti bevolkingsgroep. Bovendien is eiseres tegen het Eritrese dictatoriale regime.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
militaire dienstplicht;
islamitische geloof;
behoren tot de Jeberti bevolkingsgroep;
regime van Eritrea.
3. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat eiseres bij vertrek naar Eritrea de militaire dienstplicht zou moeten vervullen. Verweerder acht ook niet geloofwaardig dat eiseres in Eritrea problemen zal ondervinden in verband met haar islamitische geloof, het behoren tot de Jeberti bevolkingsgroep dan wel vanwege de omstandigheid dat zij tegen het regime is.
Het toetsingskader
4. De rechtbank stelt voorop dat de situatie van een vreemdeling die nooit in Eritrea is geweest en die door de Eritrese autoriteiten in Saoedi-Arabië in het bezit is gesteld van een geldig reisdocument, gelijk moet worden gesteld aan die van legaal uit Eritrea gereisde vreemdelingen1. Deze situatie geldt voor eiseres. Daarom is er geen reden om op voorhand aan te nemen dat zij in de negatieve belangstelling van de Eritrese autoriteiten staat.
5. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder uitsluitend een asielvergunning verleent aan de Eritrese vreemdeling die Eritrea op legale wijze heeft verlaten, indien de vreemdeling individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die aannemelijk maken dat hij bij terugkeer wordt blootgesteld aan ernstige schade. De enkele omstandigheid dat een legaal uitgereisde vreemdeling buiten Eritrea heeft verbleven is hiervoor onvoldoende2. Uitgangspunt is dat een vreemdeling die legaal, met toestemming van de Eritrese autoriteiten, is uitgereisd, zelfstandig kan terugkeren. Bij deze groep neemt verweerder niet op voorhand aan dat bij terugkeer naar Eritrea sprake is van ernstige schade3. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk.
Over de militaire dienstplicht
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiseres bij vertrek naar Eritrea de militaire dienstplicht zou moeten vervullen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7. Verweerder heeft mogen verwijzen naar het Algemene Ambtsbericht Eritrea 2020 (het ambtsbericht) en naar het EASO COI Report Eritrea - National service and illegal exit and return 2019 (het EASO-rapport). Hieruit volgt dat alle Eritreeërs in de leeftijd van 18 tot 40 jaar op grond van artikel 6 van de National Service Proclamation 1995 verplicht zijn om de militaire dan wel de civiele dienstplicht te vervullen4. Nu eiseres ten tijde van het bestreden besluit 41 jaar was, heeft verweerder het standpunt mogen innemen dat zij de dienstplicht niet meer hoeft te vervullen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder bij de beoordeling van haar asielaanvraag als uitgangspunt had moeten nemen dat zij 38 jaar is, omdat dit haar leeftijd was ten tijde van het indienen van de asielaanvraag. Verweerder moet immers ex nunc toetsen en moet dus uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals die waren op het moment van het nemen van het bestreden besluit.
8. Verweerder heeft het standpunt mogen innemen dat eiseres met de door haar geciteerde passage uit het EASO-rapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat de informatie waar
1. zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:313.
2 paragraaf C7/11.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3 paragraaf C7/11.8 van de Vc.
4 ambtsbericht, p. 32 en EASO-rapport, p. 31.
verweerder vanuit is gegaan onjuist en/of onvolledig is. Eiseres heeft verwezen naar de volgende passage:
“2. National service (…)
2.4
Duration and discharge
As shown in Chapter 2.1., even after the peace declaration with Ethiopia, Article 21(1) providing for unlimited national service continues to be applied. No mass demobilisation has happened and the duration of service is still open-ended. The actual duration of service varies enormously. Sources report that in some cases, national service members have been released already after the statutory 18 months, while many have served continuously since the inception of war in 1998 or for other long ranges of time. Interlocutors mentioned all time ranges in between these extremes as typical and were mostly unable to give an average of the actual duration. Duty times of 10 or 20 years are reported to be common. Several factors seem influence the duration:
• Women are usually released earlier than men. Often release happens after the birth of the first child, in some cases also after marriage. According to some sources, this applies only to the military component, while mothers in the civilian component stay in duty. An informal age limit of 27 years seems to be applied often, but there are also women above 40 still serving”5.
Volgens eiseres volgt uit deze passage dat de leeftijdsgrens van 40 jaar iemand niet vrijwaart van de dienstplicht. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit de tekst blijkt dat het gaat om personen die de dienstplicht al vervullen. Voor hen geldt dat er sprake is van een langdurige dienstplicht, die ook kan doorlopen na de leeftijd van 40 jaar. Dat deze interpretatie niet slechts op een aanname berust, blijkt voldoende uit de tekst. De rechtbank wijst met name op het gebruik van de woorden ‘duration (of service)’, ‘discharge’, ‘release’ en ‘still serving’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus terecht gesteld dat het EASO-rapport geen aanknopingspunt biedt voor de stelling dat Eritrese burgers die ouder zijn dan 40 jaar alsnog zullen worden opgeroepen om de dienstplicht te vervullen.
9. De stelling van eiseres dat de Eritrese autoriteiten zich niet houden aan hun eigen wet- en regelgeving, maakt niet dat verweerder (op voorhand) niet mag uitgaan van de geldigheid en de correcte toepassing van artikel 6 van de National Service Proclamation. De informatie waar eiseres ter onderbouwing van haar stelling naar heeft verwezen, ziet op de algemene politieke en mensenrechtensituatie in Eritrea. Daarmee heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de Eritrese autoriteiten de bepaling dat alleen personen tussen de 18 en 40 jaar hun dienstplicht moeten vervullen, stelselmatig of in het specifieke geval van eiseres zullen gaan overtreden. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij van een medebewoner in het azc heeft vernomen dat diens broer en zus van vergelijkbare leeftijd zijn en dat zij bij terugkeer naar Eritrea in dienst moesten. Verweerder heeft hierover terecht aangevoerd dat eiseres deze stelling heeft vernomen uit anonieme bron en dat zij deze stelling niet nader heeft onderbouwd.
5 EASO-rapport, p. 33.
Over het Eritrese regime
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiseres bij vertrek naar Eritrea problemen zal ondervinden in verband met de omstandigheid dat zij tegen het Eritrese dictatoriale regime is. Verweerder heeft mogen aanvoeren dat eiseres slechts summiere verklaringen heeft afgelegd over de redenen waarom zij tegen het regime is en op welke wijze zij een tegenstander van het regime is. Verweerder heeft ook mogen aanvoeren dat het niet aannemelijk is dat eiseres in dit verband problemen zal ondervinden in Eritrea. Zij heeft zich immers nooit eerder openlijk als tegenstander van het Eritrese regime geuit en zij heeft tevens verklaard dat zij dit ook niet voornemens is.
Over eiseres’ islamitische geloof
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiseres bij vertrek naar Eritrea problemen zal ondervinden enkel in verband met haar islamitische geloof. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
12. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat (soennitische) moslims door hem niet zijn aangewezen als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep. Verweerder heeft ook mogen verwijzen naar het ambtsbericht6, waaruit blijkt dat de soennitische islam één van de door de regering erkende religieuze groepen in Eritrea is. Uit het ambtsbericht7 blijkt ook dat zowel leden van geregistreerde als van niet-geregistreerde groepen het risico lopen om willekeurig te worden gearresteerd en vastgehouden. Ook dit levert geen aanwijzing op dat soennitische moslims in het bijzonder moeten rekenen op de negatieve aandacht van de Eritrese autoriteiten.
13. Eiseres heeft tijdens haar aanvullende gehoor verklaard dat de imam genaamd [A] de islamitische school [naam school] heeft opgericht en dat hij in verband daarmee is gearresteerd en vermoord. Eiseres heeft de dood van de imam bij de correcties en aanvullingen op het aanvullende gehoor onderbouwd aan de hand van een nieuwsbericht. Verder heeft eiseres bij de correcties en aanvullingen toegelicht dat haar vader de oprichting van de school financieel heeft ondersteund en dat zij ook om deze reden vreest dat zij en haar gezinsleden in de negatieve aandacht van de Eritrese autoriteiten staan.
14. Eiseres heeft dit onderdeel van haar relaas pas bij de correcties en aanvullingen naar voren gebracht. Niet ten onrechte heeft verweerder het standpunt ingenomen dat dit gegeven afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit onderdeel van haar relaas. De verklaring in kwestie is een essentieel onderdeel van haar relaas. In dit licht valt niet in te zien waarom eiseres die verklaring niet tijdens haar nader gehoor en haar aanvullende gehoor heeft aangevoerd. Verweerder heeft voorts mogen aanvoeren dat eiseres slechts summier heeft verklaard over de betrokkenheid van haar vader bij de oprichting van de school.
6 p. 30.
7 p. 30.
Over de etnische achtergrond van eiseres
15. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Eritrea problemen zal ondervinden als gevolg van het enkele feit dat zij behoort tot de bevolkingsgroep van de Jeberti. Verweerder heeft de verklaringen van eiseres in dit verband te algemeen en te summier mogen vinden.
16. Wel is het zo dat verweerder heeft erkend dat de positie van de Jeberti over het algemeen gemarginaliseerd is8. Volgens verweerder heeft eiseres evenwel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in Eritrea voor een zodanige vorm van discriminatie moet vrezen, dat haar leven daardoor beperkt zal worden.
17. De rechtbank kan verweerder in dit laatste niet volgen. Eiseres heeft namelijk omstandigheden aangevoerd die volgens haar, in combinatie met haar etnische achtergrond en haar religie, ertoe kunnen leiden dat zij bij terugkeer in Eritrea dient te vrezen voor een behandeling die in strijd komt met artikel 3 van het EVRM9. Zo is eiseres een alleenstaande vrouw die is geboren en getogen buiten Eritrea en die nooit in Eritrea heeft gewoond. Zij heeft in Eritrea geen sociaal netwerk of bezit en zij spreekt ook de taal van het land onvoldoende. Eiseres heeft gemotiveerd gesteld dat zij in Eritrea, gegeven haar omstandigheden, niet op ondersteuning van de autoriteiten kan rekenen. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven dat hij deze specifieke omstandigheden heeft beoordeeld. Evenmin heeft verweerder de specifieke omstandigheden van eiseres beoordeeld in samenhang met de gemarginaliseerde positie van de Jeberti. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven het niet te weten of de specifieke situatie van eiseres tot een schending van artikel 3 van het EVRM zou kunnen leiden, indien zij zich naar Eritrea moet begeven.
Conclusie
18. Uit wat in 17 is overwogen, concludeert de rechtbank dat het besluit aan een motiveringsgebrek lijdt. Omdat verweerder ter zitting geen nader standpunt heeft kunnen innemen en heeft aangegeven “het niet te weten”, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen door middel van een bestuurlijke lus. De rechtbank gaat daarom over tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand vast op € 1.068,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor van één).
8 https://www.refworld.org/docid/52496e9c4.html.
9 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep tot een bedrag
van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
03 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.