2.4Duration and discharge
As shown in Chapter 2.1., even after the peace declaration with Ethiopia, Article 21(1) providing for unlimited national service continues to be applied. No mass demobilisation has happened and the duration of service is still open-ended. The actual duration of service varies enormously. Sources report that in some cases, national service members have been released already after the statutory 18 months, while many have served continuously since the inception of war in 1998 or for other long ranges of time. Interlocutors mentioned all time ranges in between these extremes as typical and were mostly unable to give an average of the actual duration. Duty times of 10 or 20 years are reported to be common. Several factors seem influence the duration:
• Women are usually released earlier than men. Often release happens after the birth of the first child, in some cases also after marriage. According to some sources, this applies only to the military component, while mothers in the civilian component stay in duty. An informal age limit of 27 years seems to be applied often, but there are also women above 40 still serving”5.
Volgens eiseres volgt uit deze passage dat de leeftijdsgrens van 40 jaar iemand niet vrijwaart van de dienstplicht. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit de tekst blijkt dat het gaat om personen die de dienstplicht al vervullen. Voor hen geldt dat er sprake is van een langdurige dienstplicht, die ook kan doorlopen na de leeftijd van 40 jaar. Dat deze interpretatie niet slechts op een aanname berust, blijkt voldoende uit de tekst. De rechtbank wijst met name op het gebruik van de woorden ‘duration (of service)’, ‘discharge’, ‘release’ en ‘still serving’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus terecht gesteld dat het EASO-rapport geen aanknopingspunt biedt voor de stelling dat Eritrese burgers die ouder zijn dan 40 jaar alsnog zullen worden opgeroepen om de dienstplicht te vervullen.
9. De stelling van eiseres dat de Eritrese autoriteiten zich niet houden aan hun eigen wet- en regelgeving, maakt niet dat verweerder (op voorhand) niet mag uitgaan van de geldigheid en de correcte toepassing van artikel 6 van de National Service Proclamation. De informatie waar eiseres ter onderbouwing van haar stelling naar heeft verwezen, ziet op de algemene politieke en mensenrechtensituatie in Eritrea. Daarmee heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de Eritrese autoriteiten de bepaling dat alleen personen tussen de 18 en 40 jaar hun dienstplicht moeten vervullen, stelselmatig of in het specifieke geval van eiseres zullen gaan overtreden. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij van een medebewoner in het azc heeft vernomen dat diens broer en zus van vergelijkbare leeftijd zijn en dat zij bij terugkeer naar Eritrea in dienst moesten. Verweerder heeft hierover terecht aangevoerd dat eiseres deze stelling heeft vernomen uit anonieme bron en dat zij deze stelling niet nader heeft onderbouwd.
5 EASO-rapport, p. 33.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiseres bij vertrek naar Eritrea problemen zal ondervinden in verband met de omstandigheid dat zij tegen het Eritrese dictatoriale regime is. Verweerder heeft mogen aanvoeren dat eiseres slechts summiere verklaringen heeft afgelegd over de redenen waarom zij tegen het regime is en op welke wijze zij een tegenstander van het regime is. Verweerder heeft ook mogen aanvoeren dat het niet aannemelijk is dat eiseres in dit verband problemen zal ondervinden in Eritrea. Zij heeft zich immers nooit eerder openlijk als tegenstander van het Eritrese regime geuit en zij heeft tevens verklaard dat zij dit ook niet voornemens is.
Over eiseres’ islamitische geloof
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiseres bij vertrek naar Eritrea problemen zal ondervinden enkel in verband met haar islamitische geloof. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
12. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat (soennitische) moslims door hem niet zijn aangewezen als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep. Verweerder heeft ook mogen verwijzen naar het ambtsbericht6, waaruit blijkt dat de soennitische islam één van de door de regering erkende religieuze groepen in Eritrea is. Uit het ambtsbericht7 blijkt ook dat zowel leden van geregistreerde als van niet-geregistreerde groepen het risico lopen om willekeurig te worden gearresteerd en vastgehouden. Ook dit levert geen aanwijzing op dat soennitische moslims in het bijzonder moeten rekenen op de negatieve aandacht van de Eritrese autoriteiten.
13. Eiseres heeft tijdens haar aanvullende gehoor verklaard dat de imam genaamd [A] de islamitische school [naam school] heeft opgericht en dat hij in verband daarmee is gearresteerd en vermoord. Eiseres heeft de dood van de imam bij de correcties en aanvullingen op het aanvullende gehoor onderbouwd aan de hand van een nieuwsbericht. Verder heeft eiseres bij de correcties en aanvullingen toegelicht dat haar vader de oprichting van de school financieel heeft ondersteund en dat zij ook om deze reden vreest dat zij en haar gezinsleden in de negatieve aandacht van de Eritrese autoriteiten staan.
14. Eiseres heeft dit onderdeel van haar relaas pas bij de correcties en aanvullingen naar voren gebracht. Niet ten onrechte heeft verweerder het standpunt ingenomen dat dit gegeven afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit onderdeel van haar relaas. De verklaring in kwestie is een essentieel onderdeel van haar relaas. In dit licht valt niet in te zien waarom eiseres die verklaring niet tijdens haar nader gehoor en haar aanvullende gehoor heeft aangevoerd. Verweerder heeft voorts mogen aanvoeren dat eiseres slechts summier heeft verklaard over de betrokkenheid van haar vader bij de oprichting van de school.
6 p. 30.
7 p. 30.
Over de etnische achtergrond van eiseres
15. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Eritrea problemen zal ondervinden als gevolg van het enkele feit dat zij behoort tot de bevolkingsgroep van de Jeberti. Verweerder heeft de verklaringen van eiseres in dit verband te algemeen en te summier mogen vinden.
16. Wel is het zo dat verweerder heeft erkend dat de positie van de Jeberti over het algemeen gemarginaliseerd is8. Volgens verweerder heeft eiseres evenwel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in Eritrea voor een zodanige vorm van discriminatie moet vrezen, dat haar leven daardoor beperkt zal worden.
17. De rechtbank kan verweerder in dit laatste niet volgen. Eiseres heeft namelijk omstandigheden aangevoerd die volgens haar, in combinatie met haar etnische achtergrond en haar religie, ertoe kunnen leiden dat zij bij terugkeer in Eritrea dient te vrezen voor een behandeling die in strijd komt met artikel 3 van het EVRM9. Zo is eiseres een alleenstaande vrouw die is geboren en getogen buiten Eritrea en die nooit in Eritrea heeft gewoond. Zij heeft in Eritrea geen sociaal netwerk of bezit en zij spreekt ook de taal van het land onvoldoende. Eiseres heeft gemotiveerd gesteld dat zij in Eritrea, gegeven haar omstandigheden, niet op ondersteuning van de autoriteiten kan rekenen. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven dat hij deze specifieke omstandigheden heeft beoordeeld. Evenmin heeft verweerder de specifieke omstandigheden van eiseres beoordeeld in samenhang met de gemarginaliseerde positie van de Jeberti. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven het niet te weten of de specifieke situatie van eiseres tot een schending van artikel 3 van het EVRM zou kunnen leiden, indien zij zich naar Eritrea moet begeven.
18. Uit wat in 17 is overwogen, concludeert de rechtbank dat het besluit aan een motiveringsgebrek lijdt. Omdat verweerder ter zitting geen nader standpunt heeft kunnen innemen en heeft aangegeven “het niet te weten”, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen door middel van een bestuurlijke lus. De rechtbank gaat daarom over tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand vast op € 1.068,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor van één).
8 https://www.refworld.org/docid/52496e9c4.html.
9 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.