ECLI:NL:RBDHA:2021:16270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
NL21.1576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Angolese eiser op basis van inconsistenties in verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Angolese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in Nederland was aangekomen met een visum van de Portugese autoriteiten, had verklaard dat hij in mei 2019 in Portugal was geweest en daar telefonisch was bedreigd door de Angolese veiligheidsdienst. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de eiser inconsistent waren en niet geloofwaardig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in een eerdere Dublin-procedure had verklaard dat hij niet in Portugal was geweest, wat in strijd was met zijn huidige asielverhaal. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat de eiser tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over de mededelingen van zijn zakenpartners in Portugal en dat hij pas vier maanden na de gestelde bedreigingen om asiel had gevraagd.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in mei 2019 in Portugal was geweest en dat hij daar bedreigd was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1576
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.H.M. Post ).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Angolese nationaliteit. Ter onderbouwing van zijn asielaanvraag heeft hij verklaard dat hij in april 2019 met een door de Portugese autoriteiten verstrekt visum vanuit Angola in Nederland is aangekomen. In verband met zijn werk heeft hij in mei 2019 enkele dagen in Portugal verbleven. Hij heeft daar twee bijeenkomsten gehad over een project dat eiser in Angola wilde opzetten. In beide gevallen is hij door de Angolese veiligheidsdienst na afloop van de bijeenkomst telefonisch bedreigd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij geen geloof hecht aan de verklaring van eiser dat hij in mei 2019 in Portugal is geweest en dat hij daar telefonisch is bedreigd.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende gemotiveerd waarom het relaas van eiser ongeloofwaardig is. Hiertoe geldt het volgende.
4.1
Verweerder heeft aangevoerd dat eiser in het kader van de eerder gevoerde Dublin- procedure heeft verklaard dat hij in 2019 niet in Portugal is geweest. Dit blijkt uit de volgende passages1, naar aanleiding van de constatering dat eiser Nederland in 2019 was ingereisd met een visum dat door de Portugese autoriteiten was verstrekt:
“Met welk vervoersmiddel bent u naar Portugal gereisd?
Ik ben niet naar Portugal gereisd. Ik ging in 2019 rechtstreeks naar Portugal [de rechtbank begrijpt: Nederland], alleen in 2017 ging ik naar Portugal bij een zakenreis.”
“Heeft u asiel aangevraagd in Portugal?
Nee, want ik ben daar niet geweest.”
Eiser heeft op dit punt toegelicht dat hij bedoelde dat hij in 2019 wel degelijk in Portugal was geweest, maar dat hij zich toen niet bij een Portugees aanmeldcentrum heeft gemeld. Niet ten onrechte heeft verweerder deze toelichting ontoereikend gevonden. De vraagstelling en de context daarvan waren namelijk voldoende helder. Het is dan ook niet aannemelijk dat eiser de vraag verkeerd zou hebben begrepen. De omstandigheid dat eiser in de Dublin-procedure niet de gelegenheid heeft gekregen om zijn asielgerelateerde problemen nader toe te lichten, maakt dit niet anders. De hiervoor geciteerde verklaringen had eiser immers al niet afgelegd in de context van een asielrelaas. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder al met al terecht het standpunt ingenomen dat eiser in de eerdere Dublin-procedure tegenstrijdig heeft verklaard aan wat hij in de onderhavige asielprocedure heeft gezegd over zijn verblijf in Portugal in mei 2019.
4.2
Verweerder heeft niet ten onrechte aangevoerd dat eiser wisselend heeft verklaard over de mededelingen die hij van zijn zakenpartners in Portugal zou hebben ontvangen. In de Dublin-procedure heeft eiser verklaard dat zijn zakenpartners hem hadden gewaarschuwd om niet naar hen toe te komen, omdat de Angolese veiligheidsdienst in verband met eiser contact met hen had opgenomen. De veiligheidsdienst zou de zakenpartners hebben bezocht. De zakenpartners is toen te verstaan gegeven dat eiser in Angola problemen had met de Angolese autoriteiten. Om die reden mocht het project van eiser geen doorgang vinden en mochten de zakenpartners niet met eiser samenwerken. Eiser heeft daarentegen in de asielprocedure verklaard dat zijn zakenpartners hem nooit hebben gewaarschuwd om niet naar Portugal te komen. Ook heeft hij verklaard dat het juist zijn zakenpartners in Portugal zijn geweest die de Angolese veiligheidsdienst over hem hebben geïnformeerd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser deze discrepantie niet heeft weggenomen.
4.3
Verweerder heeft aangevoerd dat eiser in de Dublin-procedure heeft verklaard dat hij in Europa niet is bedreigd door de Angolese autoriteiten. In de asielprocedure heeft eiser evenwel verklaard dat hij naar aanleiding van bezoeken aan zakenpartners in Portugal op twee verschillende dagen telefonisch is bedreigd door de Angolese veiligheidsdienst. Niet ten onrechte heeft verweerder deze verklaringen als tegenstrijdig aan eiser tegengeworpen. Verweerder heeft ook aangevoerd dat eiser heeft verklaard dat de eerste telefonische bedreiging heeft plaatsgevonden op de dag van zijn aankomst in Portugal. Eiser wist niet te vertellen op welke datum of dag van de week dat was geweest, anders dan dat het een werkdag was. De boarding pass die eiser heeft overgelegd van zijn vlucht naar Portugal is
1 Verslag aanmeldgehoor Dublin-procedure van 22 september 2019, pagina 7.
van 19 mei 2019. Dat was een zondag en dus geen werkdag. Niet ten onrechte heeft verweerder dit als tegenstrijdigheid tegengeworpen.
4.4
Verder heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen, dat eiser pas in september 2019 - dus vier maanden na de gestelde bedreigingen - om asiel heeft gevraagd.
4.5
Wat onder 3.1 tot en met 3.4 is overwogen, is in onderling verband bezien al genoeg voor het standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in mei 2019 in Portugal is geweest en dat hij daar toen is bedreigd. In het licht hiervan heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat de door eiser ingebrachte boarding pass van de vlucht van Rotterdam naar Lissabon van 19 mei 2019 onvoldoende gewicht in de schaal legt. Deze boarding pass maakt op zich namelijk niet aannemelijk dat eiser daadwerkelijk op 19 mei 2019 naar Portugal is gereisd. Voorts heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van stress niet in staat is geweest om zijn asielrelaas consistent naar voren te brengen.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat er tussen eiser en zijn gezinsleden geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in dit verband mogen verwijzen naar de beschikking van 6 oktober 2020. Bij die beschikking heeft verweerder de eerdere verblijfsaanvraag die eiser op deze grond heeft ingediend afgewezen. Eiser heeft in de huidige procedure niet nader onderbouwd dat er sprake is van gezinsleven. Verweerder heeft daarom geen belangenafweging hoeven maken.
6. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.