ECLI:NL:RBDHA:2021:1627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
NL21.1867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en uitzetting van een Marokkaanse vreemdeling in het kader van vreemdelingenrecht

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Marokkaanse vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling, eiser, sinds 28 juli 2017 een aanvraag voor een vervangend reisdocument (lp) heeft lopen, waarover al 66 keer schriftelijk is gerappelleerd. Eiser is op 31 oktober 2019 gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten, maar er is geen indicatie dat deze autoriteiten zullen overgaan tot de afgifte van het benodigde document. Tijdens een vertrekgesprek op 16 februari 2021 heeft eiser aangegeven niet naar Marokko te willen terugkeren, wat zijn medewerking aan het uitzettingstraject bemoeilijkt.

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat als een Marokkaanse vreemdeling aangeeft terug te willen keren, de benodigde documenten doorgaans worden verstrekt. Eiser heeft echter niet aangegeven dat hij bereid is om terug te keren, wat de voortgang van het uitzettingstraject belemmert. De rechtbank concludeert dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voldoende voortvarend heeft gehandeld in het rappelleren van de lp-aanvraag en dat er geen sprake is van het ontbreken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 25 februari 2021 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1867

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedag] 1980, van Marokkaanse nationaliteit, eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 7 december 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 februari 2021 een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hier op 9 februari 2021 op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 januari 2021 (in de zaak NL20.22030) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 5 januari 2021 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Verweerder moet gelet op de concrete omstandigheden van dit geval meer activiteiten verrichten dan gebruikelijk. In 2008 is al een lp voor eiser toegezegd en eiser is reeds in persoon gepresenteerd op 31 oktober 2019. De nationaliteit en identiteit van eiser staan vast. De huidige lp-aanvraag loopt sinds 28 juli 2017. Doordat verweerder ook in deze concrete zaak volstaat met het maandelijks rappelleren en het maandelijks houden van een vertrekgesprek handelt verweerder onvoldoende voortvarend. Eiser werkt weliswaar niet mee maar als zicht op uitzetting ontbreekt dient niettemin de opheffing van de maatregel te worden bevolen. Eiser woont sinds zijn dertiende levensjaar in Nederland en heeft geen documenten. Ook indien hij volledig zou meewerken zullen de Marokkaanse autoriteiten geen lp afgeven zodat voorzienbaar is dat eiser wederom zes maanden in vreemdelingendetentie zal moeten blijven als het beroep ongegrond wordt verklaard.
4. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat abusievelijk in de M120 is opgenomen dat eiser opnieuw zou moeten worden gepresenteerd. Verweerder heeft daarom in voorbereiding op de behandeling ter zitting een actuele M120 aan het dossier toegevoegd. Hieruit blijkt dat verweerder eenmaal extra zal rappelleren op de lopende lp-aanvraag. Door de DIA is gepoogd contact op te nemen met de consul en is verzocht contact op te nemen met de DIA. Thans wordt gewacht op een reactie van de consul. Eiser verleent in het geheel geen medewerking aan de uitzetting.
5. De rechtbank stelt vast dat op de lp-aanvraag van 28 juli 2017 reeds 66 keer schriftelijk is gerappelleerd. Eiser is in persoon gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten op 31 oktober 2019. Ten tijde van het onderzoek ter zitting is er geen enkele indicatie dat de Marokkaanse autoriteiten zullen overgaan tot de afgifte van een lp om eiser te kunnen uitzetten. De rechtbank stelt echter ook vast dat eiser in het vertrekgesprek van 16 februari 2021 persisteert in zijn standpunt dat hij niet naar Marokko wil gaan en hiervoor persoonlijke redenen aandraagt.
6. De rechtbank heeft in de uitspraak van 1 februari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2020:687) overwogen dat is gebleken dat indien een Marokkaanse vreemdeling aan de Marokkaanse autoriteiten kenbaar maakt terug te willen keren de benodigde vervangende reisdocumenten zullen worden verschaft. Gelet op de houding van eiser lijkt het dan ook weinig zinvol als verweerder vaker rappelleert of op andere wijze aandacht vraagt van de Marokkaanse autoriteiten voor de lp-aanvraag ten behoeve van eiser. Verweerder kan met zijn handelingen het uitzettingstraject niet bespoedigen zolang eiser niet zelf ten aanzien van de Marokkaanse autoriteiten kenbaar maakt naar Marokko te willen terugkeren.
7. De stelling van eiser dat nimmer tot afgifte van een lp zal worden overgegaan omdat eiser nooit in het bezit is geweest van documenten faalt. Daargelaten dat niet is onderbouwd dat dit de reden is voor het gebrek aan respons van de Marokkaanse autoriteiten heeft ook te gelden dat eiser kennelijk nooit iets heeft ondernomen om documenten te verkrijgen. Dat eiser op jonge leeftijd met zijn ouders vanuit Marokko is meegekomen naar Nederland wil niet zeggen dat eiser thans niet met behulp van zijn ouders alsnog documenten kan aanvragen en verkrijgen. Niet is onderbouwd waarom eiser niet in staat moet worden geacht een Marokkaans paspoort aan te vragen onder overlegging van documenten van zijn ouders. Ook is niet gebleken dat eiser enige activiteit heeft ondernomen om bijvoorbeeld een geboorteakte te verkrijgen. Uit het vertrekgesprek blijkt veeleer dat eiser zich realiseert dat zolang hij geen documenten heeft en toont de Marokkaanse autoriteiten niet over zullen overgaan tot het verstrekken van een lp en hij in die wetenschap ervoor kiest om de detentie te ondergaan in afwachting van het wederom met zijn familie in Nederland te kunnen verblijven. Gelet op deze concrete feiten en omstandigheden heeft verweerder tot nu toe kunnen volstaan met deze wijze en frequentie van rappelleren. Verweerder heeft voldoende voortvarend gehandeld. Nu eiser niet aangeeft ten overstaan van de Marokkaanse autoriteiten te zullen verklaren dat hij wil terugkeren en dat kennelijk voor de Marokkaanse autoriteiten doorslaggevend is om tot afgifte van de benodigde vervangende reisdocumenten over te gaan is ook geen sprake van het ontbreken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
8. Ter zitting zijn de persoonlijke omstandigheden van eiser toegelicht en besproken. De rechtbank overweegt dat invoelbaar is dat eiser gelet op zijn lange verblijf in Nederland, de aanwezigheid van zijn familie in Nederland en het gebrek aan toekomstperspectief in Marokko liever in Nederland wenst te blijven in plaats van terug te keren naar Marokko. De rechtbank betrekt deze omstandigheden echter niet bij de uitspraak omdat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en bovendien tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd. Eiser is dus juridisch gehouden om aan zijn terugkeerplicht te voldoen. Eiser heeft aangegeven dat hij zodra de maatregel is opgeheven gaat proberen om een procedure te starten waarin hij om opheffing van het inreisverbod gaat verzoeken. Ook deze omstandigheid doet niet af aan de vaststelling dat eiser op dit moment geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, hij zal moeten voldoen aan de terugkeerplicht en ook gehouden is om mee te werken aan zijn uitzetting. De rechtbank concludeert dat verweerder voortvarend handelt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De rechtbank zal dan ook niet overgaan tot het opheffen van de vreemdelingenbewaring.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.C.M. Boerboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 februari 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.