ECLI:NL:RBDHA:2021:16269
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens bedreiging volksgezondheid door COVID-19
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1993 en van Marokkaanse nationaliteit, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, maar deze aanvraag werd op 13 november 2019 afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 9 april 2020 door de verweerder kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 5 juli 2021 een zitting gehouden waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat de eiser door de uitbraak van het coronavirus als een bedreiging voor de volksgezondheid werd beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet betwistte dat de coronapandemie een epidemische ziekte is en dat dit een dwingende weigeringsgrond vormt volgens de Schengengrenscode. De rechtbank oordeelde verder dat de verweerder niet gebonden was aan de argumenten die in het bezwaarschrift waren aangevoerd en dat het hanteren van een nieuwe weigeringsgrond in het bestreden besluit wel degelijk het resultaat was van een heroverweging van het primaire besluit.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak op grond van artikel 84, onder b, van de Vw.