ECLI:NL:RBDHA:2021:16269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20/3875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens bedreiging volksgezondheid door COVID-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1993 en van Marokkaanse nationaliteit, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, maar deze aanvraag werd op 13 november 2019 afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 9 april 2020 door de verweerder kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 5 juli 2021 een zitting gehouden waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat de eiser door de uitbraak van het coronavirus als een bedreiging voor de volksgezondheid werd beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet betwistte dat de coronapandemie een epidemische ziekte is en dat dit een dwingende weigeringsgrond vormt volgens de Schengengrenscode. De rechtbank oordeelde verder dat de verweerder niet gebonden was aan de argumenten die in het bezwaarschrift waren aangevoerd en dat het hanteren van een nieuwe weigeringsgrond in het bestreden besluit wel degelijk het resultaat was van een heroverweging van het primaire besluit.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak op grond van artikel 84, onder b, van de Vw.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3875

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] geboren op [geboortedatum] 1993, van Marokaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linneman),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 31 oktober 2019 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiser heeft een aanvraag voor een visum kort verblijf ingediend voor een bezoek tijdens de zomervakantie aan zijn oom (referent).
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en het voornemen om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kan worden vastgesteld.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de aanvraag afgewezen op de grond dat eiser door de uitbraak van het coronavirus wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid. Verweerder heeft de eerdere afwijzingsgronden onbesproken gelaten.
Standpunt eiser
4. Eiser vindt dat verweerder niet zomaar de weigeringsgrond in het bestreden besluit mocht wijzigen. Volgens eiser had verweerder eerst een voornemen of een concept-besluit moeten nemen. De bestreden beslissing kan volgens eiser door het inroepen van een nieuwe weigeringsgrond niet beschouwd worden als het resultaat van de verplichte heroverweging in bezwaar. Verweerder handelt verder in strijd met de motiveringsplicht door niet in te gaan op de gronden van bezwaar.

Beoordeling door de rechtbank

5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het visum terecht afgewezen. De rechtbank legt dit hieronder uit.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat de coronapandemie kan worden aangemerkt als een epidemische ziekte als bedoeld in de Schengengrenscode en dat dit een dwingende weigeringsgrond betreft. Ook betwist eiser niet dat hij niet valt onder één van de uitzonderingscategorieën van het zogenoemde Europese inreisverbod waaraan wel toegang moet worden verleend.
7. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit plaats. Verweerder is bij deze volledige heroverweging niet gebonden aan de feiten en argumenten die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. [1] Het hanteren van een niet eerder ingeroepen weigeringsgrond in het bestreden besluit, is naar het oordeel van de rechtbank wel het resultaat van een heroverweging van het primaire besluit. Deze beroepsgrond faalt.
8. Verweerder heeft de relevante omstandigheden om vast te stellen dat eiser een gevaar vormt voor volksgezondheid bij de beoordeling betrokken. Dit betreft een dwingende weigeringsgrond in de zin van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a sub vi van de Visumcode, op grond waarvan verweerder de aanvraag al mocht afwijzen. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om de bezwaargronden tegen de weigeringsgronden uit het primaire besluit inhoudelijk te bespreken. Er is dus geen sprake van een motiveringsgebrek. Evenmin was er voor verweerder aanleiding om eerst een voornemen of een concept-besluit uit te brengen. Ook deze beroepsgrond faalt.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 juli 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2483.