ECLI:NL:RBDHA:2021:16267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20/3210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken in het kader van COVID-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke op 4 april 2019 door de verweerder was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 21 maart 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. J.J.F.M. van Raak. Tijdens de zitting op 5 juli 2021 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij ook haar referent en dochter aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiseres door de coronapandemie als een bedreiging voor de volksgezondheid werd beschouwd. Eiseres betoogde dat de beslissing op bezwaar had moeten worden aangehouden en dat zij in aanmerking kwam voor een uitzondering op het Europese inreisverbod op humanitaire gronden. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder niet verplicht was om de beslissing aan te houden en dat er geen aanleiding was om de aanvraag te honoreren. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit rechtmatig was, maar dat verweerder ten onrechte had afgezien van het horen van eiseres, wat een procedureel gebrek opleverde.

Desondanks oordeelde de rechtbank dat eiseres niet in haar belangen was geschaad, omdat zij haar standpunt alsnog had kunnen toelichten tijdens de beroepsprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat verweerder het griffierecht van €178,- aan eiseres moest vergoeden en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op €1.496,-. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1956, van Syrische nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 21 maart 2019 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 21 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Daarnaast zijn verschenen de heer [A] (referent) en mevrouw [B] (dochter van eiseres) bijgestaan door de heer M. Khairi (tolk). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres is de schoonmoeder van referent. Referent en de dochter van eiseres beschikken over een asielvergunning voor bepaalde tijd. Eiseres heeft een visum voor kort verblijf aangevraagd voor een bezoek aan referent en haar dochter. De zoon van eiseres is vermoord en zij wil graag rouwen met haar familie in Nederland om zijn dood.
Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en het voornemen om het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de aanvraag afgewezen op de grond dat eiseres door de uitbraak van het coronavirus wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid. Verweerder heeft de eerdere afwijzingsgronden onbesproken gelaten.
Standpunt eiseres
4. Eiseres is het hier niet mee eens. Eiseres vindt dat verweerder de beslissing op bezwaar had moeten aanhouden, omdat de coronapandemie een situatie van tijdelijke aard is. Verder heeft verweerder nagelaten om te onderzoeken of eiseres onder één van de uitzonderingscategorieën op het Europese inreisverbod valt. Eiseres vindt dat zij, gelet op de schrijnende situatie waarin zij zich bevindt, op humanitaire gronden in aanmerking komt voor een uitzondering op het Europese inreisverbod. Ook vindt eiseres dat verweerder haar hierover had moeten horen. Verder vindt eiseres dat de rechtbank het bestreden besluit ex-nunc moet toetsen, omdat de coronapandemie niet aan eiseres te wijten is en niet in haar nadeel mag worden betrokken.
Beoordeling door de rechtbank
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. De rechtbank legt dit hieronder uit.
6. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden de beslissing op bezwaar aan te houden tot de (tijdelijke) reisbeperkingen zouden worden opgeheven. Ten tijde van het bestreden besluit was onduidelijk hoe lang de reisbeperkingen voor Syrië zouden duren. Verweerder moet binnen de wettelijke termijnen van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht op het bezwaar beslissen. Weliswaar noemen het derde en het vierde lid van dat artikel verschillende situaties waarin verweerder de beslissing kan uitstellen, maar verweerder is daar niet toe verplicht. De omstandigheid dat verweerder er ook voor had kunnen kiezen om de beslistermijn op te schorten, doet niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
7. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mag verweerder afzien van horen als sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dat is zo als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op grond van het bezwaarschrift en de aanvraag niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Uit het bezwaarschrift en de aanvraag bleek namelijk dat er aanknopingspunten waren dat eiseres vanwege humanitaire overwegingen mogelijk in aanmerking kon komen voor een uitzondering op het Europese inreisverbod. Om die reden heeft verweerder ten onrechte het standpunt ingenomen dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was. Verweerder heeft dus niet mogen afzien van het horen van eiseres.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres door deze gang van zaken niet in haar belang geschaad. Eiseres heeft in de beroepsprocedure haar standpunt alsnog mondeling kunnen toelichten en verweerder heeft hierop een naderstandpunt kunnen innemen. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd, blijkt afdoende dat eiseres niet onder een uitzonderingssituatie valt. De rechtbank passeert daarom het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
9. De hoofdregel is dat de rechtbank het bestreden besluit toetst aan de hand van feiten en omstandigheden zoals deze waren toen het besluit op bezwaar werd genomen (ex-tunc toetsing). De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval ex-nunc te toetsen. Hiervoor is slechts aanleiding als de rechtbank het beroep gegrond verklaart, het bestreden besluit vernietigt en zelf in de zaak voorziet. Uit het voorgaande volgt dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet.
10. Het beroep is ongegrond. Gelet op het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van €178,- vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.