ECLI:NL:RBDHA:2021:16257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/82
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging voorlopig verblijf voor Ghanese minderjarige op basis van gezag en persoonlijke band met vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Ghanese minderjarige, had de mvv aangevraagd om bij zijn vader in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiser niet feitelijk tot het gezin van zijn vader behoorde en dat niet was aangetoond dat zijn vader het gezag over hem had. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Ghanese recht onjuist was geïnterpreteerd door de staatssecretaris. Hij voerde aan dat zijn vader, als juridische en biologische ouder, het gezag over hem had, en dat er een hechte band tussen hen bestond.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen naamgevingsprocedure had plaatsgevonden, wat een voorwaarde is voor het vaststellen van juridisch ouderschap onder Ghanese wetgeving. Eiser had niet kunnen aantonen dat zijn vader het gezag over hem had, en de rechtbank vond dat de staatssecretaris terecht had beoordeeld dat er geen beschermenswaardig familieleven was tussen eiser en zijn vader. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door de staatssecretaris standhield. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat er een hechte, persoonlijke band met zijn vader bestond, en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden had afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/82

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een machtiging voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij zijn vader [A] , afgewezen.
Bij besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2007 en heeft de Ghanese nationaliteit. Hij heeft een mvv aangevraagd voor verblijf bij referent, zijn vader, in Nederland. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen. Referent is de biologische vader, maar volgens verweerder behoorde eiser in het land van herkomst feitelijk niet tot het gezin van zijn vader en is niet aangetoond dat zijn vader het gezag over hem had. Daarnaast is volgens verweerder niet gebleken dat eiser is geboren binnen een huwelijk of relatie met de moeder van eiser. Daarom moest eiser aannemelijk maken dat er voldoende invulling is gegeven aan de relatie met zijn vader, aldus verweerder. Eiser is daar volgens hem niet in geslaagd.
Beroepsgronden
2.
Eiser is het niet eens met het besluit. Hij voert allereerst aan dat verweerder het Ghanese recht onjuist heeft geïnterpreteerd: uit het door hem overgelegde deskundigenadvies van 24 november 2016 van Lisette Frohn genaamd ‘erkenning kind en gezag’ blijkt volgens eiser dat het feit dat zijn vader de juridische en biologische ouder is van eiser, ook met zich brengt dat zijn vader het gezag over hem heeft. Dat volgt volgens eiser namelijk uit artikel 6 van de Ghanese
Children’s Act.Anders dan verweerder in het besluit heeft gezegd, is een
custody orderniet nodig voor het gezag over eiser bij zijn vader. Ook uit het feit dat de vader van eiser
power of attorneyheeft kunnen geven aan de grootmoeder van eiser, blijkt volgens hem dat het ouderlijk gezag bij zijn vader ligt. In het Ghanese recht wordt voorts geen onderscheid gemaakt tussen een gehuwde of ongehuwde ouder. Daarnaast brengt eiser naar voren dat verweerder de lat te hoog legt voor het aantonen van een persoonlijke, hechte band met zijn vader. Daarvoor zijn namelijk aantoonbare interesse en inzet relevant. Zijn vader ziet eiser zo vaak als mogelijk en ondersteunt hem financieel. Het is volgens eiser relevant dat zijn vader de zorg voor hem wil uitbreiden.
Wettelijk kader
3. Verweerder verleent een mvv in het kader van artikel 8 van het EVRM aan het minderjarige biologische of juridische kind van een referent als dat kind feitelijk behoort en behoorde tot het gezin van referent, en als referent het rechtmatig gezag heeft over dat kind (artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb 2000). Als dat niet het geval is, beoordeelt verweerder of het kind geboren is in een huwelijk of relatie met de moeder. Wanneer die vraag ontkennend moet worden beantwoord, kijkt verweerder of er een hechte, persoonlijke band is tussen de ouder en het kind (paragraaf B7/3.2.1 van de Vc 2000 en Werkinstructie 2020/16).
Oordeel van de rechtbank
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat referent het gezag heeft over eiser. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:678), moet aan vier cumulatieve voorwaarden worden voldaan om te concluderen dat referent de juridische vader is van eiser. Als eerste voorwaarde geldt dat een naamgevingsprocedure heeft plaatsgevonden. Eiser heeft niet gesteld of onderbouwd dat die naamgeving heeft plaatsgevonden. Alleen al daarom kan referent niet als de juridische vader worden aangemerkt die het wettelijk gezag heeft over eiser.
5. Dat oordeel wordt niet anders door wat eiser naar voren brengt. Met het door hem ingebrachte deskundigenadvies maakt hij niet alsnog aannemelijk dat referent als zijn juridische vader moet worden gezien. In de conclusie van dat advies staat namelijk – in lijn met voornoemde uitspraak van de Afdeling – dat voor de vraag of sprake is van juridisch ouderschap onder meer de naamgevingsceremonie relevant is. Ook staat in de conclusie dat onduidelijk is of voor ouderlijk gezag zoals bedoeld in de Ghanese
Children’s Actnodig is dat de vader als juridisch vader moet worden aangemerkt, of dat alleen biologisch vaderschap voldoende is. Het overgelegde deel van het advies (Ghanees gezagsrecht) begint daarnaast met de zin: “ervan uitgaande dat de erkenning geldig is”. Gelet hierop gaat de rechtbank er nog steeds van uit dat ook in Ghana die stap nodig is voordat sprake is van (gezamenlijk) ouderlijk gezag. Daarom volgt de rechtbank niet eisers standpunt dat uit artikel 6 van die Ghanese wet al volgt dat elke ouder het gezag heeft over zijn of haar kind.
6. Omdat het gezag van referent over eiser dus niet is gebleken, heeft verweerder terecht beoordeeld of eiser is geboren tijdens een huwelijk of relatie met diens moeder. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat dit niet het geval is, in lijn met wat eiser zelf heeft verklaard. Referent was namelijk tijdens de geboorte in Nederland en op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt dat toen sprake was van een duurzame exclusieve relatie tussen hem en de moeder. De eerste jaren is er ook geen enkel contact geweest met eiser. Dat betekent dat verweerder van eiser mocht verwachten dat hij een hechte, persoonlijke band heeft met zijn vader.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zo’n hechte, persoonlijke band terecht niet heeft aangenomen. Verweerder heeft de overgelegde bewijsstukken in dat kader onvoldoende kunnen vinden. Over de overgelegde foto’s heeft verweerder kunnen vermelden dat hieruit niet blijkt van een langdurig en intensief contact van referent met eiser. Verder heeft eiser geen ondersteunend bewijs overgelegd voor zijn verklaringen over de invulling die referent geeft aan de band met eiser. Mede gelet hierop heeft verweerder aan de geldovermakingen geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Verweerder heeft er op kunnen wijzen dat de in- en uitreisstempels van referent van Ghana ook in combinatie met de overige stukken niet onderbouwen dat en op welke wijze hij bij die bezoeken aan Ghana invulling heeft gegeven aan de onderlinge band tussen hem en eiser.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat er geen beschermenswaardig familieleven is tussen referent en eiser. Verweerder heeft de mvvaanvraag dan ook op goede gronden afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.