ECLI:NL:RBDHA:2021:16255
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit en inreisverbod voor Albanees; beroep ongegrond
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, een Albanees, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar had opgelegd. Dit besluit was gebaseerd op de zware gronden dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en dat hij zich gedurende enige tijd aan het toezicht had onttrokken. Daarnaast waren er lichte gronden, zoals het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats en onvoldoende middelen van bestaan.
Tijdens de zitting op 1 juni 2021 is eiser, ondanks bericht van verhindering, niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser betwistte het terugkeerbesluit en het inreisverbod en voerde aan dat hij recht had op een vrije termijn van drie maanden in het Schengengebied en dat hij zich binnen drie dagen na zijn inreis had moeten melden bij de autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat eiser zich niet op de juiste wijze had gemeld en dat er geen objectieve gegevens waren die zijn inreis in Nederland konden bevestigen. Bovendien werd eiser aangetroffen in een trailer op het haventerrein van DFDS in Rotterdam, wat voldoende bewijs opleverde voor de veronderstelling dat hij illegaal naar Groot-Brittannië wilde reizen.
De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die aan het besluit ten grondslag lagen terecht waren en dat er een risico op onttrekking aan het vreemdelingentoezicht bestond. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en hoefde verweerder geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.