ECLI:NL:RBDHA:2021:16254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
NL21.546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende jongeman, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 december 2020 ongegrond was verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 1 juni 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. Eiser heeft verklaard dat hij en zijn familie onder druk zijn gezet door de gebroeders [A], die betrokken zijn bij het security-bedrijf van zijn overleden vader. Eiser heeft doodsbedreigingen ontvangen en is Irak in 2018 ontvlucht.

De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser beoordeeld. Hoewel de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig werden geacht, heeft de rechtbank geoordeeld dat andere elementen van zijn verhaal niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaringen over de aandelen in het bedrijf van zijn vader, wat afbreuk deed aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Ook de verklaringen over de dreigbrief en de aangifte door zijn moeder werden door de rechtbank als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvraag op goede gronden heeft afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard.

De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en griffier M.P.M. Veerman-Timmer. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.546
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser (gemachtigde: mr. S.N. Ali)

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.D.M. Metry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Asielrelaas en standpunten

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Iraakse nationaliteit. Ter onderbouwing van zijn asielaanvraag heeft hij het volgende verklaard. De vader van eiser heeft een security-bedrijf (het bedrijf) gerund samen met de gebroeders [A] . Door het
overlijden van zijn vader zijn eiser en andere familieleden eigenaar geworden van aandelen in het bedrijf. Sinds het overlijden van de vader van eiser hebben de gebroeders [A] eiser en zijn familie onder druk gezet om afstand te doen van die aandelen. Ook betalen zij geen winst meer uit aan eiser en zijn familie. In verband hiermee heeft eiser in 2018 geprobeerd om aangifte te doen. Als gevolg hiervan heeft eiser doodsbedreigingen gekregen. Op 8 oktober 2018 heeft de moeder van eiser een dreigbrief ontvangen. Op haar aandringen heeft eiser de volgende dag Irak verlaten. Het heeft volgens eiser geen zin om aangifte te doen tegen de gebroeders [A] . Zij hebben namelijk hoge functies binnen de Iraakse overheid. De politie zal eiser daarom geen bescherming tegen deze gebroeders kunnen en willen bieden. Op 12 juni 2019 heeft de moeder van eiser alsnog aangifte gedaan van de dreigbrief, maar de politie heeft niets gedaan met die aangifte.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag ongegrond verklaard. Hij heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig gevonden. Andere elementen van het relaas heeft verweerder niet geloofwaardig gevonden, namelijk de verklaringen dat:
eiser over aandelen in het bedrijf beschikt,
de moeder van eiser een dreigbrief heeft ontvangen, en
de moeder van eiser aangifte heeft gedaan.
Eiser komt volgens verweerder dan ook niet in aanmerking voor een asielvergunning. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder.

Overwegingen

3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaringen over de situatie wat betreft de aandelen in het bedrijf. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bewijsstukken verloren zijn gegaan en dat de Iraakse autoriteiten hem geen nieuwe documenten zullen verstrekken. Eiser heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij op dit punt in bewijsnood verkeert. Niet ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het ontbreken van enig document afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over de aandelen. Dat eiser gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de rol van zijn vader en de overdracht van de aandelen, maakt dit niet anders. De bewijsstukken die gaan over de positie van zijn vader in het Iraakse leger en diens betrokkenheid bij het bedrijf, volstaan in dit verband niet. Deze stukken onderbouwen namelijk niet dat eiser aandelen in het bedrijf heeft.
4. Verweerder heeft verder niet ten onrechte geen geloof gehecht aan de verklaringen van eiser over het bestaan van de dreigbrief. Hiertoe heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat het niet valt in te zien dat eiser niet beschikt over (ten minste) een kopie van deze dreigbrief. Hij heeft namelijk verklaard dat zijn moeder de dreigbrief in november 2018 heeft ontvangen en dat zij de brief in juni 2019 heeft overhandigd aan de politie toen zij aangifte deed. De moeder van eiser heeft dus tijd en gelegenheid genoeg gehad om eiser in het bezit te stellen van een kopie van de dreigbrief. Het is niet aannemelijk dat eiser vanwege zijn jonge leeftijd niet heeft kunnen inschatten dat het ter onderbouwing van zijn asielrelaas relevant kon zijn om de dreigbrief (of een kopie daarvan) over te leggen. De ontvangst van de dreigbrief was nota bene de directe aanleiding voor zijn vlucht uit Irak. Verder heeft verweerder mogen aanvoeren dat de moeder van eiser pas in een laat stadium aangifte van de dreigbrief heeft gedaan. Niet ten onrechte heeft verweerder zich in dit verband op het standpunt gesteld dat dit geen blijk geeft van een acute dreiging. Ook heeft verweerder mogen meewegen dat in de aangifte de dreigbrief niet is genoemd. Er is alleen in vermeld dat sprake is van een bedreiging door een gewapende groepering. Eiser heeft verder geen stukken overgelegd die het bestaan van de bewuste dreigbrief zouden kunnen onderbouwen.
5. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder het niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden dat de moeder van eiser aangifte heeft gedaan. Verweerder heeft hierover niet ten onrechte aangevoerd dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat zijn moeder met de aangifte wilde bereiken. De verklaring dat zij in juni 2019 wilde bezien of eiser in Irak bescherming kon krijgen, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Niet ten onrechte heeft verweerder ook aangevoerd dat het niet valt in te zien waarom in de aangifte de namen van degenen van wie eiser stelt dat de bedreiging kwam,
namelijk de gebroeders [A] , niet zijn opgenomen. Dat de omschrijving
“gewapende groepering” uit veiligheidsoverweging is gebruikt, omdat het zou gaan om personen met macht, is niet nader onderbouwd. In de gestelde omstandigheid dat de politie geen onderzoek heeft ingesteld naar aanleiding van de aangifte, heeft verweerder geen onderbouwing hoeven zien van de verklaring van eiser over de bedreiging. Verweerder heeft ook voorbij kunnen gaan aan de stelling van eiser dat aan zijn broer in verband met dezelfde problematiek als eiser een asielstatus in Zwitserland is verleend. Eiser heeft deze stelling namelijk niet onderbouwd.
6. Gelet op wat de rechtbank onder 3, 4 en 5 heeft overwogen, komt zij tot het oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het asielrelaas van eiser op belangrijke onderdelen ongeloofwaardig is en dat de asielaanvraag wordt afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De overige geschilpunten tussen partijen behoeven geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 18 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.