ECLI:NL:RBDHA:2021:16240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/767 en AWB 21/768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot overplaatsing naar AZC

In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, beroep ingesteld tegen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) omdat er niet tijdig op zijn aanvraag tot overplaatsing naar een AZC is beslist. Eiser heeft op 23 december 2020 een verzoek ingediend voor overplaatsing naar een AZC waar hij kan verblijven op een 1-persoonskamer met eigen voorzieningen. De wettelijke beslistermijn van acht weken was op 17 februari 2021 verstreken, maar verweerder had nog geen besluit genomen. Eiser heeft op 5 februari 2021 te vroeg in beroep gegaan, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep toch ontvankelijk is omdat de beslistermijn inmiddels was verstreken.

De rechtbank overweegt dat het verzoek van eiser moet worden aangemerkt als een feitelijke handeling die gelijkgesteld kan worden met een besluit, op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank stelt vast dat er geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek tot overplaatsing. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 267,- voor de proceskosten. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep heeft beslist.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/767 en AWB 21/768
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 23 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , met v-nummer: [V-nummer] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.
Eiser heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 en 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiser is op 5 februari 2021 te vroeg in beroep gegaan. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen was namelijk nog niet voorbij toen eiser het beroep indiende. Eiser heeft op 23 december 2020 een verzoek gedaan tot overplaatsing naar een AZC waar eiser kan verblijven op een 1-persoonskamer met eigen voorzieningen. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen verweerder op deze aanvraag moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb. Verweerder had dus uiterlijk op 17 februari 2021 moeten beslissen. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de beslistermijn inmiddels wel is verlopen en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen. Ook is het meer dan twee weken geleden dat verweerder de ingebrekestelling van eiser heeft ontvangen.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingen wet 2000 (Vw), een feitelijke handeling jegens een vreemdeling gelijk wordt gesteld met een besluit. Het verzoek van eiser moet dan ook aangemerkt worden als zijnde gericht op een rechtsgevolg.
5. Volgens verweerder is het verzoek van eiser geen aanvraag tot het nemen van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Aan het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiser zijn geen rechtsgevolgen verbonden. Eisers recht op verstrekkingen wordt hem immers niet onthouden.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het overplaatsen van eiser is aan te merken als een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 72, derde lid, van de Vw - volgt dat de wetgever heeft beoogd de rechtsbescherming van een vreemdeling in het kader van het vreemdelingenrecht bij uitsluiting op te dragen aan de bestuursrechter, in het bijzonder de vreemdelingenrechter [1] . Dit doel wordt gediend doordat voor een vreemdeling niet alleen rechtsmiddelen openstaan tegen jegens hem als zodanig genomen besluiten, maar ook, krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw, tegen door een bestuursorgaan jegens hem als zodanig verrichte, rechtens relevante handelingen.
7. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek tot overplaatsing staat geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang open en het moet daarom worden aangemerkt als een feitelijke handeling waartegen bezwaar en beroep open staat.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
11. Omdat het beroep gegrond is betekent dat ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
12. De gevraagde voorlopige voorziening strekt ertoe dat het verzoek van eiser tot overplaatsing wordt toegewezen. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank vandaag op het beroep heeft beslist. Het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin is beslist op het beroep, verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 735, nr. 6, blz. 6-7, en nr. 9, blz. 14