ECLI:NL:RBDHA:2021:16238
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Einduitspraak inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsleden met belangenafweging en motiveringsgebrek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinsleden. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M.A. Krikke, hadden in februari 2019 een aanvraag ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 19 juli 2019 was afgewezen. Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar en het bestreden besluit van 19 augustus 2020, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 30 april 2021 geconstateerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, met name met betrekking tot de belangenafweging en de objectieve belemmeringen voor het gezinsleven in Eritrea. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen. In de aanvullende motivering heeft verweerder gesteld dat de objectieve belemmering niet doorslaggevend is en dat andere belangen, zoals het economisch belang van Nederland, zwaarder wegen.
De rechtbank heeft in haar einduitspraak geoordeeld dat verweerder met de aanvullende motivering voldoende heeft aangetoond dat alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging zijn betrokken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.870,- en moet het griffierecht van € 178,- aan eisers worden vergoed.