Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen
[eiser] ,
,eiser
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Marokkaanse burger, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiser had op 29 augustus 2019 een visum aangevraagd voor vakantie, maar zijn aanvraag werd op 10 september 2019 afgewezen. De minister stelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor het visum voldeed, met name wat betreft zijn sociale en economische binding met Marokko.
Bij het bestreden besluit van 31 maart 2020 verklaarde de minister het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond, waarbij hij ook verwees naar de coronamaatregelen die op dat moment van kracht waren. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de minister hem niet had gehoord over de nieuwe afwijzingsgrond die in het bezwaar werd gebruikt. De rechtbank oordeelde echter dat de minister niet verplicht was om eiser te horen, omdat uit de aanvraag en het bezwaarschrift voldoende duidelijk was dat eiser niet onder de uitzonderingscategorieën van het inreisverbod viel.
De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, gezien de geldende coronamaatregelen en het feit dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een visum. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.