Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres,
[minderjarige 1] ,V-nummer: [v-nummer] , en,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die de Marokkaanse nationaliteit hebben, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eisers hadden op 13 november 2019 een visum voor kort verblijf aangevraagd voor een vakantie in Nederland. De aanvraag werd op 26 november 2019 afgewezen omdat eisers niet voldoende hadden aangetoond dat zij over voldoende middelen beschikten voor hun verblijf en terugreis, en omdat zij onvoldoende sociale en economische binding met Marokko hadden.
Bij het bestreden besluit van 8 april 2020 verklaarde de minister het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, mede omdat eisers niet onder de uitzonderingscategorieën van het categoriaal inreisverbod vanwege de coronapandemie vielen. De rechtbank stelde vast dat de minister niet verplicht was om eisers te horen, omdat uit de aanvraag en het bezwaarschrift bleek dat zij geen essentiële reizigers waren.
De rechtbank concludeerde dat de minister de visumaanvraag op juiste gronden had afgewezen en dat het beroep van eisers ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.