ECLI:NL:RBDHA:2021:16234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20/3843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken in het kader van de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die de Marokkaanse nationaliteit hebben, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eisers hadden op 13 november 2019 een visum voor kort verblijf aangevraagd voor een vakantie in Nederland. De aanvraag werd op 26 november 2019 afgewezen omdat eisers niet voldoende hadden aangetoond dat zij over voldoende middelen beschikten voor hun verblijf en terugreis, en omdat zij onvoldoende sociale en economische binding met Marokko hadden.

Bij het bestreden besluit van 8 april 2020 verklaarde de minister het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, mede omdat eisers niet onder de uitzonderingscategorieën van het categoriaal inreisverbod vanwege de coronapandemie vielen. De rechtbank stelde vast dat de minister niet verplicht was om eisers te horen, omdat uit de aanvraag en het bezwaarschrift bleek dat zij geen essentiële reizigers waren.

De rechtbank concludeerde dat de minister de visumaanvraag op juiste gronden had afgewezen en dat het beroep van eisers ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3843

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres,

mede namens de minderjarigen
[minderjarige 1] ,V-nummer: [v-nummer] , en,
[minderjarige 2] ,V-nummer: [v-nummer] ,
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-beeldverbinding plaatsgevonden op 8 juli 2021.
Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referent, de heer [referent] , is ook ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eisers stellen dat zij de Marokkaanse nationaliteit hebben en dat zij respectievelijk zijn geboren op [1987] , [2015] en [2018] . Eisers hebben op 13 november 2019 een visum voor kort verblijf aangevraagd voor vakantie in Nederland.
Reden van afwijzing
2. In het primaire besluit heeft verweerder de visumaanvraag afgewezen, omdat eisers het doel en de omstandigheden van hun voorgenomen verblijf onvoldoende hadden aangetoond. Verder hebben eisers ook niet aangetoond dat zij over voldoende geld beschikten om hun verblijf in Nederland en hun terugreis naar Marokko te bekostigen. Tot slot vindt verweerder dat eisers te weinig sociale en economische binding met Marokko hebben. Als gevolg hiervan kan verweerder niet vaststellen of eisers vóór het verstrijken van de duur van het visum het grondgebied van de lidstaten zullen verlaten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder gepersisteerd in de afwijzing van de aanvraag. Aan deze afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers vanwege de coronapandemie kunnen worden beschouwd als een gevaar voor de volksgezondheid.
Standpunt van eisers
4. Eisers zijn het niet eens met de beslissing van verweerder en voeren het volgende aan. Ten eerste had verweerder nadere voorwaarden kunnen stellen aan het verlenen van het visum. Zoals bijvoorbeeld dat pas gebruik kan worden gemaakt van het visum wanneer er geen reisrestricties meer gelden. Ten tweede kan verweerder niet zomaar een andere afwijzingsgrond gebruiken in de beslissing op bezwaar, zonder eisers daarover te horen.
Door niet te horen heeft verweerder in strijd gehandeld met zijn eigen Werkinstructie 2019/16, waarin is opgenomen dat gehoord dient te worden indien de afwijzingsgrond in eerste aanleg in bezwaar door een andere wordt vervangen.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de Nederlandse overheid beschermende maatregelen had genomen vanwege de coronapandemie. Het betreft hier een categoriaal inreisverbod voor derdelanders. Ook is niet in geschil dat eisers niet onder één van de uitzonderingcategorieën op het inreisverbod vallen. De visumaanvraag was namelijk gericht op vakantie. Verweerder mocht de visumaanvraag dan ook afwijzen vanwege gevaar voor de volksgezondheid. Ook is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de Visumcode [1] geen ruimte biedt voor het verlenen van een voorwaardelijk visum. Voor zover eisers betogen dat verweerder de beslissing op bezwaar had moeten aanhouden, stelt verweerder terecht dat een visumaanvraag wordt getoetst in het licht van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden. Er bestaat geen verplichting om daarbij ook rekening te houden met eventuele, op dat moment nog onzekere, omstandigheden in de toekomst. Op het moment van het bestreden besluit was het Europees inreisverbod van kracht en was onduidelijk wanneer en eventueel voor hoe lang de maatregelen verlengd zouden worden.
6. De rechtbank oordeelt ook dat verweerder eisers niet hoefde te horen. [2] Verweerder heeft dus af kunnen wijken van het uitgangspunt in de Werkinstructie 2019/16 dat wel wordt gehoord als sprake is van een nieuwe afwijzingsgrond in bezwaar. De reden daarvoor is dat uit de aanvraag voor het visum en het bezwaarschrift voldoende duidelijk bleek dat eisers geen reizigers waren met een essentiële functie en dat er ook geen concrete aanknopingspunten waren dat eisers op een andere manier onder één van de uitzonderingscategorieën van het Europese inreisverbod zouden kunnen vallen. Gelet op de categoriale weigering en het feit dat eisers niet onder een uitzonderingscategorie vielen, had het horen niet tot een ander besluit kunnen leiden.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode).
2.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.