Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen
[eiser] ,
,eiser
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1991 en van Filipijnse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om zijn verloofde te bezoeken, maar deze aanvraag werd op 17 december 2019 afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing op 16 april 2020 kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft op 8 juli 2021 een zitting gehouden waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor het visum voldeed. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet onder de uitzonderingscategorieën viel die vrijstelling van het categoriaal inreisverbod mogelijk maakten, dat was ingesteld vanwege de coronapandemie. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om de eiser te horen over de nieuwe afwijzingsgrond die in het bestreden besluit werd gebruikt, omdat uit de aanvraag en het bezwaarschrift voldoende duidelijk was dat de eiser geen essentiële reiziger was.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak op grond van de relevante wetgeving.