ECLI:NL:RBDHA:2021:16231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20/4468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken in het kader van de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had op 11 december 2019 een visum aangevraagd om haar echtgenoot te bezoeken, maar haar aanvraag werd op 30 december 2019 afgewezen. De minister stelde dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij het doel en de omstandigheden van haar verblijf kon onderbouwen, en dat zij te weinig sociale en economische binding met Marokko had. Dit leidde tot de conclusie dat niet kon worden vastgesteld of zij het grondgebied van de lidstaten zou verlaten voor het verstrijken van het visum.

Bij het bestreden besluit van 6 mei 2020 verklaarde de minister het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond, waarbij hij zich beriep op de coronamaatregelen die op dat moment golden. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de minister haar niet had gehoord over de nieuwe afwijzingsgrond die in bezwaar werd gebruikt. De rechtbank oordeelde echter dat de minister niet verplicht was om eiseres te horen, omdat uit de aanvraag en het bezwaarschrift voldoende duidelijk was dat eiseres niet onder de uitzonderingscategorieën van het inreisverbod viel.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, gezien de geldende coronamaatregelen en het feit dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een visum. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [1983] , van Marokkaanse nationaliteit
,eiseres
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 6 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-beeldverbinding plaatsgevonden op 8 juli 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 11 december 2019 een visum voor kort verblijf aangevraagd om haar echtgenoot te bezoeken.
Reden van afwijzing
2. In het primaire besluit heeft verweerder de visumaanvraag afgewezen, omdat eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf onvoldoende had aangetoond. Ook vindt verweerder dat eiseres te weinig sociale en economische binding met Marokko heeft. Als gevolg hiervan kan verweerder niet vaststellen of eiseres vóór het verstrijken van de duur van het visum het grondgebied van de lidstaten zal verlaten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder gepersisteerd in de afwijzing van de aanvraag. Aan deze afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres vanwege de coronapandemie kan worden beschouwd als een gevaar voor de volksgezondheid.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres is het niet eens met de beslissing van verweerder en voert het volgende aan. Ten eerste had verweerder nadere voorwaarden kunnen stellen aan het verlenen van het visum. Zoals bijvoorbeeld dat pas gebruik kan worden gemaakt van het visum wanneer er geen reisrestricties meer gelden. Ten tweede kan verweerder niet zomaar een andere afwijzingsgrond gebruiken in de beslissing op bezwaar, zonder eiseres daarover te horen.
Door niet te horen heeft verweerder in strijd gehandeld met zijn eigen Werkinstructie 2019/16, waarin is opgenomen dat gehoord dient te worden indien de afwijzingsgrond in eerste aanleg in bezwaar door een andere wordt vervangen.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de Nederlandse overheid beschermende maatregelen had genomen vanwege de coronapandemie. Het betreft hier een categoriaal inreisverbod voor derdelanders. Ook is niet in geschil dat eiseres niet onder één van de uitzonderingcategorieën op het inreisverbod vallen. De visumaanvraag was namelijk gericht op vakantie. Verweerder mocht de visumaanvraag dan ook afwijzen vanwege gevaar voor de volksgezondheid. Ook is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de Visumcode [1] geen ruimte biedt voor het verlenen van een voorwaardelijk visum. Voor zover eiseres betoogt dat verweerder de beslissing op bezwaar had moeten aanhouden, stelt verweerder terecht dat een visumaanvraag wordt getoetst in het licht van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden. Er bestaat geen verplichting om daarbij ook rekening te houden met eventuele, op dat moment nog onzekere, omstandigheden in de toekomst. Op het moment van het bestreden besluit was het Europees inreisverbod van kracht en was onduidelijk wanneer en eventueel voor hoe lang de maatregelen verlengd zouden worden.
6. De rechtbank oordeelt ook dat verweerder eiseres niet hoefde te horen. [2] Verweerder heeft dus af kunnen wijken van het uitgangspunt in de Werkinstructie 2019/16 dat wel wordt gehoord als sprake is van een nieuwe afwijzingsgrond in bezwaar. De reden daarvoor is dat uit de aanvraag voor het visum en het bezwaarschrift voldoende duidelijk bleek dat eiseres geen reizigers was met een essentiële functie en dat er ook geen concrete aanknopingspunten waren dat eiseres op een andere manier onder één van de uitzonderingscategorieën van het Europese inreisverbod zou kunnen vallen. Ook in de ‘Vragenlijst’ visumaanvraag wordt nog benadrukt dat eiseres slechts voor vakantie naar Nederland wilde komen. Gelet op de categoriale weigering en het feit dat eiseres niet onder een uitzonderingscategorie viel, had het horen niet tot een ander besluit kunnen leiden.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode).
2.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.