ECLI:NL:RBDHA:2021:16227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20/5446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken in verband met COVID-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Chinese eiseres en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiseres had op 26 december 2019 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke op 6 januari 2020 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 11 juni 2020 ongegrond verklaard, waarna de eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 juli 2021.

De afwijzing van de visumaanvraag was gebaseerd op de uitbraak van het coronavirus, waarbij de Minister van Buitenlandse Zaken de eiseres als een bedreiging voor de volksgezondheid beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht had afgewezen, omdat COVID-19 als een epidemische ziekte wordt aangemerkt en de eiseres niet onder de uitzonderingen van het Europese inreisverbod viel. De rechtbank stelde vast dat de Minister niet onzorgvuldig had gehandeld door niet te wachten met het nemen van het besluit, gezien de onduidelijkheid over de situatie ten tijde van het bestreden besluit.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5446

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1963, van Chinese nationaliteit,eiseres
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 26 december 2019 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor een bezoek aan haar in Nederland wonende schoonzoon (referent), dochter en kleinkind.
Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat de informatie die is verstrekt met betrekking tot het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf niet betrouwbaar is en het voornemen om het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag op grond van een andere weigeringsgrond afgewezen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres door de uitbraak van het coronavirus wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid. Verweerder gaat hiermee voorbij aan de weigeringsgronden uit het primaire besluit en de daartegen ingediende bezwaargronden.
Standpunt eiseres
4. Eiseres is het hier niet mee eens. Eiseres vindt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen rekening te houden met de omstandigheid dat de reisbeperkingen tijdelijk van aard zijn en dat de reisdata van eiseres mogelijk in een periode vielen dat deze al waren opgeheven. De ten tijde van het bestreden besluit geldende reisbeperkingen liepen op 15 juni 2020 af. Het was volgens eiseres niet duidelijk of en voor welke landen deze beperkingen verlengd zouden worden. Eiseres vindt dat verweerder had moeten wachten met het nemen van een besluit tot hier meer duidelijkheid over was. China is kort na het bestreden besluit op 30 juni 2020 op een lijst met landen geplaatst waarvan de inwoners niet meer als een risico voor de volksgezondheid worden aangemerkt. De beroepsgrond dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden heeft eiseres ter zitting ingetrokken.
Beoordeling door de rechtbank
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de visumaanvraag terecht afgewezen. De rechtbank legt dit hieronder verder uit.
6. Sinds de uitbraak van het coronavirus is het beperken van de reisbewegingen één van de uitgangspunten bij het beschermen van de volksgezondheid. De Europese Commissie heeft daarom op 19 maart 2020 een inreisverbod ingevoerd voor reizigers van buiten de Europese Unie. Verweerder weigert sindsdien een visum voor kort verblijf op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode, tenzij een derdelander onder de uitzonderingen van het inreisverbod valt.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat COVID-19 kan worden aangemerkt als een epidemische ziekte als bedoeld in de Schengengrenscode en dat dit een dwingende weigeringsgrond betreft. Ook betwist eiseres niet dat zij niet valt onder één van de uitzonderingscategorieën van het Europese inreisverbod waaraan wel toegang moet worden verleend. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig gehandeld door niet te wachten met het nemen van het bestreden besluit. Gelet op de aard van het coronavirus, het besmettingsgevaar en de ten tijde van het bestreden besluit getroffen maatregelen kon verweerder eiseres als een gevaar voor de volksgezondheid aanmerken. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het bestreden besluit bevoegd om deze afwijzingsgrond te hanteren. De omstandigheid dat verweerder ook op een later moment een besluit had kunnen nemen doet niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Ten tijde van het bestreden besluit op 11 juni 2020 was onduidelijk hoe de situatie zich verder zou ontwikkelen. Verweerder had geen concrete aanwijzingen dat voor China de beperkingen in de nabije toekomst zouden worden opgeheven. Pas op 30 juni 2020 is dit bekend geworden. Naar het oordeel van de rechtbank kon en hoefde verweerder hier geen rekening mee te houden in de besluitvorming.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd omdeze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.