ECLI:NL:RBDHA:2021:16214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
AWB 20/4577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken in het kader van coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 16 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke op 24 januari 2020 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 18 mei 2020 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft op 12 juli 2021 de zaak behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was. De Minister had de aanvraag afgewezen op basis van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van het visum zou verlaten. Eiseres betwistte deze afwijzing en stelde dat er sprake was van een algeheel inreisverbod, maar de rechtbank oordeelde dat de Minister bevoegd was om de aanvraag af te wijzen op basis van de geldende coronamaatregelen.

De rechtbank benadrukte dat de Europese Commissie op 19 maart 2020 een inreisverbod had ingesteld voor reizigers van buiten de EU en dat de Minister de afwijzing van de visumaanvraag had gemotiveerd. Eiseres kon niet worden aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie en vormde op dat moment een mogelijke bedreiging voor de volksgezondheid. De rechtbank concludeerde dat de Minister niet verplicht was om de beslissing op bezwaar aan te houden tot de reisbeperkingen zouden worden opgeheven, aangezien de situatie onduidelijk was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4577

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] geboren op [geboortedatum] 1981, van Marokkaanse nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Berben ).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 16 januari 2020 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een visum voor kort verblijf aangevraagd voor een bezoek aan haar oom (referent).
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en het voornemen om het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld.
Het bestreden besluit
In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag op grond van een andere weigeringsgrond afgewezen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres door de uitbraak van het coronavirus wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid. Verweerder gaat hiermee voorbij aan de weigeringsgronden uit het primaire besluit en de daartegen ingediende bezwaargronden.
Standpunt eiseres
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Er is volgens eiseres sprake van een algeheel inreisverbod, terwijl verweerder de aanvraag heeft geweigerd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. Dit artikel kan volgens eiseres niet als grondslag dienen voor het invoeren van een algemeen inreisverbod maar kan alleen in individuele gevallen worden toegepast. Eiseres vindt ook dat zij niet kan worden aangemerkt als een individuele bedreiging voor de volksgezondheid in de zin van de Schengengrenscode, omdat zij niet ziek is. Daarnaast vindt eiseres dat verweerder de beslissing op bezwaar had moeten uitstellen, omdat de maatregelen tijdelijk van aard zijn.
Beoordeling door de rechtbank
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het gevraagde visum afgewezen. De rechtbank legt dit hieronder uit.
5. Sinds de uitbraak van het coronavirus is het beperken van de reisbewegingen één van de uitgangspunten bij het beschermen van de volksgezondheid. De Europese Commissie heeft daarom op 19 maart 2020 een inreisverbod ingevoerd voor reizigers van buiten de Europese Unie. Verweerder weigert sindsdien een visum voor kort verblijf op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode, tenzij een derdelander onder de uitzonderingen van het inreisverbod valt.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat eiseres niet kan worden aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie of een reiziger aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. Eiseres heeft dit niet betwist. Daarmee staat vast dat eiseres niet onder de uitzonderingen van het inreisverbod valt. Gelet op de aard van het virus, het besmettingsgevaar, de op dat moment geldende maatregelen en de snelle verspreiding van het virus vormde eiseres als reiziger uit het buitenland op het moment van het bestreden besluit een mogelijke bedreiging van de volksgezondheid. De omstandigheid dat eiseres stelt dat zij geen individueel gevaar voor de volksgezondheid vormt omdat hij niet ziek is maakt dit niet anders. Zoals deze rechtbank in de uitspraak van 19 januari 2021 heeft geoordeeld strekt voor de toepassing van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode de verplichting om een individuele beoordeling te maken niet zo ver dat verweerder absolute zekerheid moet hebben dat eiseres persoonlijk de volksgezondheid in gevaar brengt. [1] Verweerder heeft de weigering van het visum gebaseerd op alle elementen die eiseres haar situatie kenmerken en de aanwijzingen waarover hij beschikte. Deze beoordeling is voldoende individueel. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het bestreden besluit bevoegd om deze afwijzingsgrond te hanteren. De rechtbank volgt de stelling van eiseres dat verweerder de afwijzing niet op de Visumcode mocht baseren niet.
7. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden de beslissing op bezwaar aan te houden tot de (tijdelijke) reisbeperkingen zouden worden opgeheven. Voor Marokko zijn de reisbeperkingen vanaf 1 juli 2020 tijdelijk opgeheven. Ten tijde van het bestreden besluit was echter onduidelijk hoe lang de reisbeperkingen zouden duren en voor welke landen deze maatregelen verlengd zouden worden. Verweerder hoefde hier dan ook geen rekening mee te houden in de besluitvorming. Verweerder moet binnen de wettelijke termijnen van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht op het bezwaar beslissen. Weliswaar noemen het derde en het vierde lid van dat artikel verschillende situaties waarin verweerder de beslissing kan uitstellen, maar verweerder is daar niet toe verplicht. De omstandigheid dat verweerder er ook voor had kunnen kiezen om de beslistermijn op te schorten, doet niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd omdeze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.