ECLI:NL:RBDHA:2021:16213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
AWB 20/3588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf in verband met COVID-19 en volksgezondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Marokkaanse nationaliteit en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om zijn in Nederland wonende zwager en zus te bezoeken. De aanvraag werd op 18 november 2019 door de Minister afgewezen, omdat de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 3 april 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 12 juli 2021 heeft eiser aangevoerd dat hij inmiddels gevaccineerd is en dat hij geen bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Hij betoogde dat de afwijzing van zijn aanvraag onterecht was, vooral gezien de coronamaatregelen die van toepassing waren. De rechtbank oordeelde echter dat de Minister terecht de aanvraag had afgewezen, omdat eiser op dat moment een mogelijke bedreiging voor de volksgezondheid vormde, gezien de COVID-19 pandemie. De rechtbank benadrukte dat de verplichting tot individuele beoordeling niet betekent dat er absolute zekerheid moet zijn over de gezondheid van de aanvrager.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omstandigheid dat eiser inmiddels gevaccineerd is, niet kan worden meegenomen in de beoordeling, omdat de toetsing ex-tunc dient te geschieden. Eiser heeft niet aangetoond dat hij geen nieuwe aanvraag kan indienen, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de hoofdregel van ex-tunc toetsing. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 2000, van Marokkaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 5 november 2019 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Daarnaast is verschenen [A] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor een bezoek aan zijn in Nederland wonende zwager (referent) en zus.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en het voornemen om het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld.
Het bestreden besluit
In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag op grond van een andere weigeringsgrond afgewezen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser door de uitbraak van het coronavirus wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid. Verweerder gaat hiermee voorbij aan de weigeringsgronden uit het primaire besluit en de daartegen ingediende bezwaargronden.
Standpunt eiser
3. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser vindt dat verweerder een minder verstrekkende maatregel moet kiezen en ook reizigers met een negatieve coronatest toegang moet verlenen. Hierbij vindt eiser van belang dat verweerder wel doorgaat met het overdragen en uitzetten van vreemdelingen. Eiser stelt verder geen individuele bedreiging voor de volksgezondheid te zijn, omdat hij persoonlijk niet ziek is. Ter zitting heeft eiser aangevoerd inmiddels gevaccineerd te zijn en dat een nieuwe aanvraag indienen voor hem geen optie is. In Marokko kunnen op dit moment geen nieuwe aanvragen worden ingediend. Eiser wil dat de rechtbank het bestreden besluit ex-nunc toetst zodat deze omstandigheden bij de beoordeling betrokken kunnen worden. Eiser stelt verder dat verweerder het coronavirus aangrijpt als excuus om achterstanden in visumzaken weg te werken. Ook vindt eiser dat verweerder hem had moeten horen over de nieuwe afwijzingsgrond.
Beoordeling door de rechtbank
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de visumaanvraag terecht afgewezen. De rechtbank legt dit hieronder verder uit.
5. De rechtbank stelt vast dat COVID-19 kan worden aangemerkt als een epidemische ziekte als bedoeld in de Schengengrenscode. Gelet op de aard van het virus, het besmettingsgevaar, de op dat moment geldende maatregelen en de snelle verspreiding van het virus vormde eiser als reiziger uit het buitenland op het moment van het bestreden besluit een mogelijke bedreiging van de volksgezondheid. De omstandigheid dat eiser stelt dat hij geen individueel gevaar voor de volksgezondheid vormt omdat hij niet ziek is maakt dit niet anders. Zoals deze rechtbank in de uitspraak van 19 januari 2021 heeft geoordeeld strekt voor de toepassing van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode de verplichting om een individuele beoordeling te maken niet zo ver dat verweerder absolute zekerheid moet hebben dat eiser persoonlijk de volksgezondheid in gevaar brengt. [1] Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het bestreden besluit bevoegd om deze afwijzingsgrond te hanteren. De omstandigheid dat verweerder wel doorgaat met het uitzetten en overdragen van vreemdelingen leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie. Dit zijn andere soort procedures met een eigen doel en toetsingskader.
6. De omstandigheid dat eiser inmiddels gevaccineerd is kan de rechtbank gelet op de ex-tunc toetsing niet meenemen in de beoordeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval over te gaan tot een ex-nunc toetsing. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom de rechtbank in afwijking van de hoofdregel in dit geval zou moeten overgaan tot een ex-nunc beoordeling. Er is verder niet gebleken dat eiser geen nieuwe aanvraag kan indienen. Eiser heeft dit niet nader onderbouwd en verweerder heeft dit betwist.
7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder het coronavirus gebruikt als excuus om achterstanden weg te werken. De enkele stelling is hiervoor onvoldoende. Verweerder heeft dit in het verweerschrift voldoende betwist. De beroepsgrond dat verweerder misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt door een beslissing op bezwaar te nemen volgt de rechtbank niet.
8. Met betrekking de stelling dat artikel 8 van het EVRM is geschonden stelt verweerder ter zitting terecht dat een visum kort verblijf in principe niet de geëigende weg is om het uitoefenen van familieleven als bedoeld in dat artikel mogelijk te maken. Het doel van het aangevraagde visum is juist om kort en niet langdurig verblijf mogelijk te maken. Dit kan in de regel geen permanente bijdrage leveren aan het uitoefenen van familieleven. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom artikel 8 EVRM in zijn geval in de weg zou staan aan het bestreden besluit.
9. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder afzien van het horen van eiser. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mag verweerder afzien van horen als sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dat is zo als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Uit de aanvraag voor het visum en het bezwaarschrift bleek duidelijk dat eiser geen reiziger was met een essentiële functie of dat er aanknopingspunten waren dat eiser onder één van de uitzonderingscategorieën van het Europese inreisverbod kon vallen. Een toelichting tijdens een hoorzitting had daarmee niet tot een andersluidend besluit geleid. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om eiser te horen in bezwaar.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd omdeze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.