In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Marokkaanse nationaliteit en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om zijn in Nederland wonende zwager en zus te bezoeken. De aanvraag werd op 18 november 2019 door de Minister afgewezen, omdat de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 3 april 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 12 juli 2021 heeft eiser aangevoerd dat hij inmiddels gevaccineerd is en dat hij geen bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Hij betoogde dat de afwijzing van zijn aanvraag onterecht was, vooral gezien de coronamaatregelen die van toepassing waren. De rechtbank oordeelde echter dat de Minister terecht de aanvraag had afgewezen, omdat eiser op dat moment een mogelijke bedreiging voor de volksgezondheid vormde, gezien de COVID-19 pandemie. De rechtbank benadrukte dat de verplichting tot individuele beoordeling niet betekent dat er absolute zekerheid moet zijn over de gezondheid van de aanvrager.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omstandigheid dat eiser inmiddels gevaccineerd is, niet kan worden meegenomen in de beoordeling, omdat de toetsing ex-tunc dient te geschieden. Eiser heeft niet aangetoond dat hij geen nieuwe aanvraag kan indienen, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de hoofdregel van ex-tunc toetsing. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.