In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de onrechtmatige bewaring van een moeder en haar minderjarige dochter. De moeder, eiseres, en haar dochter, eiseres 2, zijn Nigeriaanse nationaliteit en zijn geboren in respectievelijk 1997 en 2021. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 14 juli 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Echter, op 19 juli 2021 werd deze maatregel opgeheven. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 26 juli 2021 behandeld, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. M.H.R. de Boer, en verweerder door mr. N. Jansen.
De rechtbank heeft zich in deze zaak beperkt tot de vraag of eisers recht hebben op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming. De Staatssecretaris bood schadevergoeding aan de moeder aan voor de periode van 14 tot 19 juli 2021, maar weigerde schadevergoeding voor de minderjarige dochter, omdat zij volgens verweerder geen schade zou hebben geleden. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de dochter geen schadevergoeding zou ontvangen, gezien het feit dat het kind onterecht in bewaring was gesteld en de impact van de situatie op haar niet was onderkend.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de minderjarige dochter ook recht heeft op schadevergoeding van € 600,- voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming. De rechtbank verklaarde het beroep van de moeder met zaaknummer NL21.11476 niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep van de dochter met zaaknummer NL21.11477 gegrond. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 748,-. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn en bekendgemaakt op 3 augustus 2021.