ECLI:NL:RBDHA:2021:16203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
NL21.11476 en NL21.11477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van moeder en minderjarige dochter met schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de onrechtmatige bewaring van een moeder en haar minderjarige dochter. De moeder, eiseres, en haar dochter, eiseres 2, zijn Nigeriaanse nationaliteit en zijn geboren in respectievelijk 1997 en 2021. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 14 juli 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Echter, op 19 juli 2021 werd deze maatregel opgeheven. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 26 juli 2021 behandeld, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. M.H.R. de Boer, en verweerder door mr. N. Jansen.

De rechtbank heeft zich in deze zaak beperkt tot de vraag of eisers recht hebben op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming. De Staatssecretaris bood schadevergoeding aan de moeder aan voor de periode van 14 tot 19 juli 2021, maar weigerde schadevergoeding voor de minderjarige dochter, omdat zij volgens verweerder geen schade zou hebben geleden. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de dochter geen schadevergoeding zou ontvangen, gezien het feit dat het kind onterecht in bewaring was gesteld en de impact van de situatie op haar niet was onderkend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de minderjarige dochter ook recht heeft op schadevergoeding van € 600,- voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming. De rechtbank verklaarde het beroep van de moeder met zaaknummer NL21.11476 niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep van de dochter met zaaknummer NL21.11477 gegrond. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 748,-. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn en bekendgemaakt op 3 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.11476 en NL21.11477
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiseres 1], V-nummer: [v-nummer] (eiseres)
en haar minderjarige dochter:
[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer] hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluiten van 14 juli 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 19 juli 2021 de maatregelen van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 juli 2021 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen dat zij de Nigeriaanse nationaliteit hebben en zijn geboren op respectievelijk [1997] en [2021] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaken tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Verweerder heeft in een brief van 23 juli 2021 bericht dat is gebleken dat eisers op een onjuiste grondslag in bewaring verbleven. Verweerder heeft daarom schadevergoeding aangeboden aan eiseres voor de periode van 14 juli 2021 tot 19 juli 2021, zijnde 6 x € 100,- voor het verblijf in een huis van bewaring, hetgeen in totaal een bedrag van € 600,- maakt. Ook is verweerder bereid de proceskosten tot een bedrag van één punt (€ 748,-) te vergoeden.
Over het beroep met zaaknummer NL21.11476
4. Aangezien eiseres een volledige schadevergoeding en proceskostenvergoeding is aangeboden voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming, heeft zij geen procesbelang bij het door haar ingestelde beroep. De rechtbank ziet daarom aanleiding om haar beroep, met zaaknummer NL21.11476, niet-ontvankelijk te verklaren.
Over het beroep met zaaknummer NL21.11477
5. Ten aanzien van de minderjarige dochter van eiseres stelt verweerder zich op het standpunt dat zij niet in aanmerking komt voor schadevergoeding, omdat het gaat om een kind van een paar maanden oud dat geen weet of besef heeft gehad van de inbewaringstelling. Ook verbleef ze bij haar moeder. Ze heeft volgens verweerder daarom geen schade geleden.
6. Eiseres voert aan dat haar minderjarige dochter wel schadevergoeding moet ontvangen, omdat zij ook onrechtmatig van haar vrijheid is beroofd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij geen schade heeft geleden. Kinderen van onder de drie jaar kunnen al veel oppikken en haar moeder, eiseres, was gestrest over de inbewaringstelling en over haar toeren. Dit heeft dus wel degelijk invloed gehad op het kind. Daarbij zat ze ook in een andere omgeving.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan het minderjarige kind van eiseres geen schadevergoeding is toegekend. Verweerder heeft ter zitting erkend dat dit niet is gebaseerd op enig beleid of op jurisprudentie. Vast staat dat het kind onterecht in bewaring is gesteld en verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij geen schade heeft geleden. De beroepsgrond slaagt.
8. De rechtbank acht daarom gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen aan het minderjarige kind voor 6 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 6 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 600,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1), omdat verweerder al één punt heeft toegekend. Omdat het om samenhangende zaken gaat, ziet de rechtbank geen aanleiding om tweemaal proceskostenvergoeding toe te kennen. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer NL21.11476 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep met zaaknummer NL21.11477 gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan het minderjarige kind van eiseres tot een bedrag van € 600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
03 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. D. Verduijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.