In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Britse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat hem op 8 juni 2021 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze te geven over het terugkeerbesluit, wat heeft geleid tot een motiveringsgebrek. Hierdoor heeft de rechtbank het terugkeerbesluit vernietigd, wat ook de grondslag voor de maatregel van bewaring deed vervallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat deze was gebaseerd op het vernietigde terugkeerbesluit.
De rechtbank heeft ook de schadevergoeding van de eiser beoordeeld. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding voor de 16 dagen dat hij onterecht in bewaring was gesteld. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 1.660,-, bestaande uit bedragen voor verblijf in een politiecel en een detentiecentrum. Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.