ECLI:NL:RBDHA:2021:16191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
NL21.8969 en NL21.8845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van terugkeerbesluit en inreisverbod wegens motiveringsgebrek en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Britse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat hem op 8 juni 2021 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze te geven over het terugkeerbesluit, wat heeft geleid tot een motiveringsgebrek. Hierdoor heeft de rechtbank het terugkeerbesluit vernietigd, wat ook de grondslag voor de maatregel van bewaring deed vervallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat deze was gebaseerd op het vernietigde terugkeerbesluit.

De rechtbank heeft ook de schadevergoeding van de eiser beoordeeld. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding voor de 16 dagen dat hij onterecht in bewaring was gesteld. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 1.660,-, bestaande uit bedragen voor verblijf in een politiecel en een detentiecentrum. Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8969 en NL21.8845
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser], eiser
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van één jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.K. BenSmail. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft op 23 juni 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft op 24 juni 2021 het onderzoek heropend en partijen om een reactie gevraagd op de M113 die in het dossier was gevoegd. Partijen hebben gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank beide partijen nogmaals de gelegenheid gegeven om op het standpunt van de wederpartij te reageren. Dit hebben partijen gedaan en ze hebben daarbij toestemming gegeven voor uitspraak buiten zitting. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 21 juli 2021 weer gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Britse nationaliteit en is geboren op [1989] .
Over bestreden besluit 1 (NL21.8969)
2. In het terugkeerbesluit, dat tevens een inreisverbod van één jaar omvat, heeft verweerder vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan het terugkeerbesluit en inreisverbod ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat verweerder in het gehoor onvoldoende informatie heeft vergaard om te kunnen beoordelen of er, ondanks de gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag liggen, redenen zijn om aan te nemen dat er een vertrektermijn van vier weken, of zelf een verkorte vertrektermijn had moeten worden gegeven. Verweerder heeft bij het gehoor voor het terugkeerbesluit en inreisverbod namelijk eiser niet de verschillende terugkeermodaliteiten voorgehouden en niet een zienswijze van eiser gevraagd wat betreft het voornemen om hem een terugkeerbesluit met een nul-dagentermijn op te leggen. Hierdoor is volgens eiser sprake van een motiveringsgebrek in het terugkeerbesluit.
5. De rechtbank overweegt dat uit het verslag van het gehoor voor het terugkeerbesluit en inreisverbod blijkt dat verweerder eiser in het gehoor heeft geïnformeerd over het aan hem op te leggen terugkeerbesluit en inreisverbod en de gevolgen daarvan. Hem is uitgelegd dat hij op grond van het terugkeerbesluit gehouden is onmiddellijk terug te keren naar zijn land van herkomst dan wel moet vertrekken naar enig ander land buiten de Europese Unie waar zijn toelating is gewaarborgd. Het inreisverbod betekent dat hij na zijn vertrek uit de Europese Unie gedurende 1 jaar niet naar Nederland of een ander land van de Europese Unie kan reizen en dat op grond van (bijzondere) individuele omstandigheden van het opleggen daarvan kan worden afgezien, dan wel dat de duur daarvan kan worden verkort en dat het aan hem is deze omstandigheden aan te voeren. Eiser is hierna in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze hierop te geven en individuele omstandigheden aan te voeren.
6. De rechtbank stelt vast dat hoewel op pagina 1 van het proces-verbaal van het gehoor staat dat eiser in de gelegenheid is gesteld om ook zijn zienswijze op het op te leggen terugkeerbesluit te geven, dit uit de rest van het proces-verbaal niet blijkt. Hieruit blijkt dat eiser uitsluitend in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven met betrekking tot het op te leggen inreisverbod, maar niet ten aanzien van het terugkeerbesluit of de onmiddellijke vertrektermijn. Hiertoe is verweerder wel gehouden en de rechtbank wijst in
1. Artikel 5.1b, derde lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid van het Vb.
dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 november 20153. Gelet hierop heeft verweerder niet voldaan aan de eisen van artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft niet betoogd dat eiser door het gebrek in het gehoor niet in zijn belangen is geschaad. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de vraag of dit gebrek, dat als een schending van het verdedigingsbeginsel kan worden aangemerkt, eiser daadwerkelijk de mogelijkheid heeft ontnomen om zich zodanig te verweren dat de besluitvorming een andere afloop had kunnen hebben. De rechtbank zal daarom het terugkeerbesluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en het daarop gebaseerde inreisverbod is gegrond. De overige beroepsgronden gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod behoeven dan ook geen verdere bespreking.
Over bestreden besluit 2 (NL21.8845)
8. Voor inbewaringstelling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw is een terugkeerbesluit vereist. Nu de rechtbank het terugkeerbesluit vernietigt, vervalt daarmee ook de grondslag voor de maatregel van bewaring. De beroepsgrond dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is, slaagt daarom.
9. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is behandeld op de zitting van 21 juni 2021. Ten tijde van deze behandeling zat eiser nog in bewaring. Op 23 juni 2021 is eiser uitgezet en is de bewaring opgeheven. De rechtbank doet uitspraak na deze opheffing en heeft daarom het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op wat de uitzetting van eiser betekent voor de hoogte van de schadevergoeding. Eiser heeft in zijn reactie verzocht om 30% meer schadevergoeding bovenop de schadevergoeding voor de 16 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, omdat zijn uitzetting onrechtmatig is geweest.
10. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 130,- (verblijf politiecel) en 14 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.660,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om meer schadevergoeding toe te kennen, omdat eiser niet heeft onderbouwd welke additionele schade hij heeft geleden.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit 1;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.660,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
02 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.