ECLI:NL:RBDHA:2021:16186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
NL21.11574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 juli 2021, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 22 juli 2021 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode dat hij in bewaring was gehouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring door verweerder voldoende waren gemotiveerd en dat eiser deze gronden niet had betwist. Eiser voerde aan dat er een lichter middel toegepast had moeten worden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder de belangen van eiser voldoende had meegewogen. De rechtbank concludeerde dat er een significant risico op onttrekking bestond, onderbouwd door het feit dat eiser niet had meegewerkt aan zijn overdracht naar Oostenrijk en niet op een vertrekgesprek was verschenen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het verzoek om schadevergoeding daarom werd afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, in aanwezigheid van griffier mr. T.R. Oosterhoff-Vos. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11574
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Wortel), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Slutzky).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 22 juli 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1986] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
5. Eiser voert aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Het
uitgangspunt bij Dublinclaimanten is namelijk ‘geen bewaring, tenzij’. In het geval van eiser is hij eigenlijk enkel in bewaring gesteld, omdat hij niet zelfstandig is vertrokken naar Oostenrijk. Er is dan ook geen sprake van een risico op onttrekking. De maatregel van bewaring is daarom van meet af aan onrechtmatig.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring de belangen van eiser voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Verder heeft verweerder verschillende gronden aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd waaruit een significant risico op onttrekking volgt. Eiser heeft deze gronden ook niet betwist. Niet alleen is eiser niet zelfstandig vertrokken naar Oostenrijk, ook is gebleken dat hij niet heeft meegewerkt aan zijn overdracht doordat hij niet op een vertrekgesprek is verschenen. Gelet hierop en op de andere gronden die verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, is het significante risico op onttrekking op meer gebaseerd dan enkel op het feit dat eiser niet zelfstandig naar Oostenrijk is vertrokken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zijn eigen belang bij de inbewaringstelling zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiser en geen lichter middel hoefde toe te passen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
03 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. D. Verduijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.