ECLI:NL:RBDHA:2021:16185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
NL21.11564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep en afwijzing verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Poolse nationaliteit claimt. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 11 juli 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 21 juli 2021 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin hij in bewaring was gesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat eiser zich niet aan de vertrekplicht heeft gehouden. Eiser had Nederland tijdelijk verlaten, maar was niet daadwerkelijk en effectief uit Nederland vertrokken, wat in strijd is met de Vreemdelingenwetgeving. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen, terecht aan eiser zijn tegengeworpen. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat de maatregel onrechtmatig was, en zijn beroep werd dan ook ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11564
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Wortel), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 21 juli 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1983] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Eiser voert aan dat de zware gronden onder 3b en 3c en de lichte grond onder 4a niet aan hem kunnen worden tegengeworpen. Hij heeft Nederland namelijk verlaten en is naar België gegaan, nadat hij het besluit had gekregen dat hij Nederland binnen 28 dagen moest verlaten. Dit blijkt in ieder geval uit de kopieën van fysieke treinkaartjes uit België. Hij is twee weken in België geweest.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware gronden onder 3b en 3c en de lichte grond onder 4a terecht aan eiser heeft tegengeworpen. Eiser heeft zelf aangegeven dat hij Nederland twee weken heeft verlaten en dat hij vervolgens weer is teruggekomen, omdat hij wilde werken. Verweerder stelt terecht dat eiser hiermee niet bestendig uit Nederland is vertrokken. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het recente arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 20213. In deze uitspraak heeft het HvJEU geoordeeld dat aan een verwijderingsbesluit tegen een Unieburger niet is voldaan wanneer geen sprake is van een daadwerkelijk en effectieve beëindiging van het verblijf van de Unieburger in de gastlidstaat. Het is niet voldoende wanneer de Unieburger het grondgebied van die gastlidstaat alleen fysiek heeft verlaten. Door enkel twee weken naar België te vertrekken, heeft eiser dus geen gevolg gegeven aan zijn vertrekplicht en de zware grond onder 3c is daarmee feitelijk juist. Nadat eiser naar Nederland is teruggekomen, heeft hij zich niet gemeld, waardoor ook de zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4a terecht zijn tegengeworpen. Verweerder heeft deze gronden ook voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de lichte grond onder 4c niet heeft betwist.
6. De zware gronden onder 3b en 3c en de lichte gronden onder 4a en 4c, kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser over de lichte grond onder 4d heeft aangevoerd, hoeft daarom niet besproken te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 ECLI:EU:C:2021:506.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
03 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. D. Verduijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.