ECLI:NL:RBDHA:2021:16182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
NL21.10283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen bewaring in Dublinprocedure met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 5 juli 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling ter zitting behandeld en uitspraak gedaan.

De rechtbank overweegt dat eiser zich in een Dublinprocedure bevindt, wat betekent dat de vraag niet gaat over het zicht op uitzetting naar Marokko, maar over het zicht op overdracht aan Oostenrijk, waar verweerder een claimverzoek heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat er zicht op overdracht bestaat, aangezien de Oostenrijkse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op het verzoek, maar de reactietermijn nog niet is verstreken. De rechtbank oordeelt dat er op dit moment geen aanleiding is om aan te nemen dat de Oostenrijkse autoriteiten eiser niet zullen terugnemen. Daarom is er geen reden voor verweerder om een lichter middel op te leggen en is het voortduren van de inbewaringstelling geen straf, maar een noodzakelijke maatregel in afwachting van de reactie van de Oostenrijkse autoriteiten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier T.R. Oosterhoff-Vos, en is bekendgemaakt op 9 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10283
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1997].
3. Eiser voert ten eerste aan dat hij niet kan worden uitgezet naar Marokko, omdat hij
geen identiteitsdocumenten heeft. Daarom is er volgens hem, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, geen zicht op uitzetting.
4. De rechtbank overweegt dat eiser in een Dublinprocedure zit, waardoor het niet gaat om het zicht op uitzetting maar om de vraag of er zicht op overdracht is. De rechtbank is van oordeel dat zicht op overdracht bestaat. Verweerder heeft bij de Oostenrijkse autoriteiten een claimverzoek ingediend. Zij hebben nog niet gereageerd, maar de reactietermijn is nog niet verstreken. Er is op dit moment voor verweerder geen aanleiding om aan te nemen dat de Oostenrijkse autoriteiten eiser niet terug zullen nemen. Dat betekent dat de rechtbank op dit moment niets kan zeggen over een eventueel zicht op uitzetting naar Marokko, omdat de Oostenrijkse autoriteiten daarover moeten beslissen als ze akkoord gaan met het claimverzoek. Dit betekent ook dat verweerder geen lichter middel heeft hoeven opleggen. Het voortduren van de inbewaringstelling is geen straf, maar heeft te maken met het feit dat verweerder de reactie van de Oostenrijkse autoriteiten nog moet afwachten. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
09 juli 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.