ECLI:NL:RBDHA:2021:16180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
NL21.9994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en de grondslagen voor staandehouding in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D. Matadien, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 23 juni 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Utrecht, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder, mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou, en een tolk.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Eiser voerde aan dat de vreemdelingenpolitie niet had aangeklopt voordat zij zijn kamer binnentraden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet noodzakelijk was gezien de last tot binnentreden. Daarnaast betwistte eiser de grondslag voor zijn staandehouding, maar de rechtbank concludeerde dat er voldoende redenen waren om hem staande te houden op basis van artikel 50a van de Vreemdelingenwet. Eiser had geen geldige inreisdocumenten en werkte niet mee aan zijn overdracht naar Italië, wat de rechtbank als voldoende gronden voor de bewaring beschouwde.

De rechtbank verwierp ook het verzoek van eiser om een lichter middel, zoals een meldplicht, en oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende waren om de maatregel van bewaring te heroverwegen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 juli 2021 en het proces-verbaal werd bekendgemaakt op 9 juli 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9994
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. Matadien), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.D.O. Onwuegbuchu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1985].
3. Eiser voert allereerst aan dat er niet is aangeklopt voordat de vreemdelingenpolitie zijn kamer in het AZC binnentrad en dat dit niet proportioneel is. De rechtbank overweegt dat het klopt dat de vreemdelingenpolitie niet heeft aangeklopt, maar dat de politie dit ook niet hoefde te doen. Er was namelijk een last tot binnentreden en daarvan is gebruik gemaakt. Bij binnenkomst heeft de politie zich ook aangekondigd door hard ‘politie’ te roepen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het feit dat er niet is aangeklopt, de vreemdelingenbewaring niet onrechtmatig maakt.
4. Verder voert eiser aan dat de grondslag voor de staandehouding niet juist is. Er was geen goede reden om hem staande te houden, omdat het niet klopt dat hij onvoldoende had meegewerkt aan zijn overdracht naar Italië. De rechtbank is van oordeel dat er wel een grondslag was om eiser staande te houden en dat deze is gelegen in artikel 50a, eerste lid, van de Vw.
5.1.
Eiser voert verder aan dat er niet voldoende gronden zijn die de maatregel van bewaring kunnen dragen. Hij stelt dat de zware grond onder 3a, inhoudende dat hij niet op juiste wijze Nederland is binnengekomen, niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat hij een asielzoeker is. Verder betwist hij de zware grond onder 3k, inhoudende dat hij geen medewerking verleent aan zijn overdracht, omdat hij wel meewerkt en in afwachting was van een vliegticket.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat er wel voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Eiser had namelijk geen geldige inreisdocumenten toen hij Nederland binnenkwam en de zware grond onder 3a is daarmee feitelijk juist. Verder werkt eiser niet mee aan zijn overdracht. Hij is niet verschenen op een vertrekgesprek en bij de andere vertrekgesprekken heeft hij duidelijk gemaakt dat hij niet terug wil naar Italië. Ook heeft eiser geweigerd om mee te werken aan een Covidtest, terwijl dit wel onder zijn medewerkingsplicht valt. Ook de zware grond onder 3k is daarom feitelijk juist en samen met de zware grond onder 3a is dit voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. De andere gronden die eiser betwist heeft, hoeven daarom niet meer besproken te worden.
6. Eiser stelt verder dat verweerder een lichter middel had moeten opleggen, bijvoorbeeld een meldplicht. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder moet in de
maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en de rechtbank is van oordeel dat verweerder
geen lichter middel hoefde toe te passen. Eiser heeft aangegeven dat hij depressieve gevoelens heeft, maar dit heeft hij in het gehoor voor de inbewaringstelling niet verder toegelicht. Bovendien kan eiser in het detentiecentrum medische zorg krijgen. Daar komt bij dat de meldplicht eerder niet heeft geholpen, dat eiser niet is teruggekeerd naar Italië en dat verweerder terecht stelt dat hij nu moet handelen omdat de uiterste overdrachtsdatum binnenkort verstrijkt.
7. Ten slotte voert eiser aan dat hij het niet eens is met de coronarestricties die gelden in het detentiecentrum. De rechtbank overweegt dat dit soort algemene klachten geen reden zijn om een lichter middel op te leggen. Verder moet eiser bij de directeur van het detentiecentrum klagen als hij het niet eens is met de gang van zaken in het detentiecentrum.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
09 juli 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.