Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser], eiser
Procesverloop
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S. Petkovic, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 25 juni 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij de eiser aanwezig was en werd bijgestaan door een tolk, M. Chbab. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser niet met onbekende bestemming is vertrokken, aangezien hij in strafrechtelijke detentie zat. Desondanks oordeelde de rechtbank dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, omdat de eiser geen geldige inreisdocumenten had en in andere EU-landen verschillende aliassen had opgegeven. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht geen lichter middel had gekozen dan inbewaringstelling, gezien de persoonlijke omstandigheden van de eiser en het risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 juli 2021 en het proces-verbaal werd bekendgemaakt op 9 juli 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.