ECLI:NL:RBDHA:2021:16176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
NL21.10136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S. Petkovic, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 25 juni 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij de eiser aanwezig was en werd bijgestaan door een tolk, M. Chbab. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser niet met onbekende bestemming is vertrokken, aangezien hij in strafrechtelijke detentie zat. Desondanks oordeelde de rechtbank dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, omdat de eiser geen geldige inreisdocumenten had en in andere EU-landen verschillende aliassen had opgegeven. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht geen lichter middel had gekozen dan inbewaringstelling, gezien de persoonlijke omstandigheden van de eiser en het risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 juli 2021 en het proces-verbaal werd bekendgemaakt op 9 juli 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10136
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Petkovic), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1995].
3. Eiser voert aan dat de zware grond onder 3b niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat hij niet met onbekende bestemming is vertrokken. Hij zat namelijk in strafrechtelijke detentie, dus de Nederlandse overheid wist waar hij was.
4. De rechtbank overweegt dat eiser dit punt terecht heeft aangevoerd, maar is van oordeel dat er voldoende gronden overblijven die de maatregel van bewaring kunnen dragen. Eiser heeft onder meer de zware grond onder 3a en de zware grond onder 3e niet betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist, omdat eiser geen geldige inreisdocumenten heeft en in andere landen van de Europese Unie verschillende aliassen heeft opgegeven. Verweerder heeft dit ook voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring.
5. Eiser voert verder aan dat hij de kans had moeten krijgen om zelfstandig naar Duitsland te vertrekken en dat verweerder bijvoorbeeld een meldplicht had kunnen opleggen. Hij stelt dat hij die kans namelijk ook had gekregen als hij niet strafrechtelijk was aangehouden.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. De situatie dat eiser strafrechtelijk is aangehouden en vast heeft gezeten moet als uitgangspunt genomen worden en het doet er dus niet toe wat er was gebeurd als eiser niet strafrechtelijk was aangehouden. De rechtbank heeft verder geen vertrouwen in de toepassing van een meldplicht, omdat eiser al jarenlang door Europa reist en al eerder een valse naam heeft opgegeven. Verder heeft eiser niet laten zien dat hij actief meewerkt aan zijn terugkeer naar Duitsland en heeft hij ook geen geld om zelfstandig terug te kunnen keren. Alles bij elkaar genomen, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende redenen zijn die maken dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
09 juli 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.